889 24 JUNI 1971 Zoals vanavond al door verschillende sprekers is gezegd hebben wij in feite geen andere mogelijkheid dan dit voorstel aannemen. Graag zou ik van het college een bevestiging daarvan vernemen, want dat is toch wel van belang bij het nemen van de beslissing. Concreet komt het dus hierop neer: wat ziet het college als de taak van de raad van commis sarissen? Zijn er mogelijkheden om vanuit de gemeenteraad als groot ste aandeelhouder het beleid bij het Turfschip rechtstreeks te beïnvloe den? Is het inderdaad waar dat er geen andere mogelijkheden meer zijn dan dit voorstel aannemen, omdat de consequentie van niet aannemen is dat wij nog meer of in ieder geval evenveel geld kwijt zijn? De heer KROON: Ik had eigenlijk in eerste instantie niet het woord willen voeren, omdat ik als enig zittend commissaris mede partij ben, zou men kunnen zeggen. Ik meen er echter goed aan te doen te moti veren waarom ik wel als commissaris ben aangebleven, dat lijkt mij voor de duidelijkheid wel beter. Het is heel eigenaardig, maar wanneer ik terugga in het verleden was ik destijds de enige die tegen het voorstel tot stichting van het Turfschip heeft gestemd. Nu ben ik het enige raadslid-commissaris die is blijven zitten. Misschien ben ik dus een beetje een vreemde eend in de bijt. Ik had indertijd nogal ernstige bezwaren tegen de oprich ting van het Turfschip, bezwaren die ik ook heb geuit. De heer VON SCHMID: Hebt u er nu vertrouwen in? De heer KROON: Dat zal ik u direct zeggen.' Ik had grote bezwaren tegen de prognoses die waren gemaakt, met name wat betreft de prognoses voor dat deel van het Turfschip dat later geprojecteerd werd, de zogenaamde tentoonstellingshal. Ik heb die bezwaren ook zeer uitdrukkelijk naar voren gebracht. Dat was in 1962. In een later stadium, in 1967, is de zaak afgerond en kwam de concertzaal erbij, met een bepaalde jaarlijkse toelage, welke concert zaal onze fractie ertoe heeft doen besluiten toch voor het voorstel te stemmen. Verder waren er andere aspecten. Er was een uitdieping gekomen van het rapport-Bakkenist met bepaalde prognoses, die ik weliswaar ook nog niet helemaal acceptabel vond, maar in het geheel genomen meen den wij toch dat er zeker mogelijkheden waren en dat het een goede zaak was voor Breda en de regio dat deze zaak tot stand kwam. Daar om zijn wij er toen mee akkoord gegaan, hoewel wij ook toen kritische opmerkingen hebben geplaatst. Toen er in mei 1970 een vacature ontstond door het vertrek van de heer Van der Zwan uit de raad waren er al bepaalde liquiditeitsmoei lijkheden. Van verschillende zijden in de raad ben ik toen benaderd met het verzoek zitting te nemen in de raad van commissarissen. Ik ben toen zelfs kandidaat gesteld door de P.v. d. A. -fractie en ik heb die kandidatuur aanvaard. Direct al werd ik geconfronteerd met de enorme liquiditeitsmoeilijkheden van het Turfschip en met andere zeer moeilijke problemen waarmee men te kampen had. Dat neemt niet weg dat ik mij met inzet van de tijd die mij beschikbaar was aan de ze zaak heb gewijd en dat ik enkele vergaderingen heb meegemaakt, het waren er maar twee. Volgens de notulen van een voorgaande ver gadering, toen ik nog geen commissaris was, was de begroting voor 1970 akkoord bevonden, behoudens een groot aantal aantekeningen en bezwaren die toen naar voren zijn gebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 889