898 24 JUNI 1971 van een aanzet tot sanering in september of oktober of in staat zijn te zeggen dat wij moeten gaan liquideren, omdat het niet gaat. Mis schien kan er met wat geld erbij, gewoon worden doorgegaan. Bij de ze derde mogelijkheid komt dan de vraag aan de orde of deze zaak dat geld waard is. Dit lijkt mij inderdaad de kern van de zaak, terwijl alle andere zaken in zekere zin franje zijn - mogelijk belangrijke fran je - die eromheen geweven wordt. Ik ben wel blij dat wethouder Melzer op een gegeven moment in zijn antwoord stelt dat er een visierapport komt, want daarop had ik aangedrongen. Het moet dan echter ook wel duidelijk zijn dat zo'n rapport óók de visie tot uiting kan brengen, dat het Turfschip op een gegeven moment niet meer rendabel is of niet meer kan worden voort gezet. Dit kan namelijk ook uit het onderzoek naar voren komen en mag dan zeker niet verdoezeld worden. Ik kan mij vervolgens voorstellen dat anderen met mij bij het antwoord van wethouder Melzer even een beetje opkeken en zich af vroegen wat nu eigenlijk zijn houding in deze zaak is. Hij moet ofwel een optimist zijn - het siert hem uiteraard als wethouder dat hij hier verwoed zijn schouders onder wil gaan zetten - ofwel hij is als de def ter, die zelf de diagnose al weet maar deze nog niet aan de pati&nt wil mededelen. Dat zullen wij dan nog wel zien, maar ik wil wel aan nemen dat hij op dit moment vanuit zijn persoonlijke visie optimist is. Ik vraag mij overigens wel af of hij de bezorgdheid beluisterd heeft die in de raad uitgesproken is, want bij het begin van zijn redevoering vroeg ik mij af of wij in verschillende vergaderingen zaten. Later werd het mij gelukkig duidelijker. De vraag of hier de doodsklok luidde - de heer America stelde dit aan het eind van alle opmerkingen - mag natuurlijk naar voren komen, maar men moet niet verwachten dat een college of een raad de doodsklok over zichzelf gaat luiden. Dat klinkt te radicaal. Het optimisme van wethouder Melzer schijnt gebaseerd te zijn op de gedachte dat in het rapport reorganisatievoorstellen zullen wor den gedaan, waarna het wel beter zal gaan. Hij heeft daarbij waarschijn lijk het visierapport in het achterhoofd. Zelf blijf ik er echter van over tuigd dat het visierapport het allerbelangrijkste is, want de daarin aan geduide reorganisatie geeft mij helemaal niet het uitzicht dat straks alles beter gaat worden. Ik heb hierover reeds gesproken, maar ook na het antwoord van het college zie ik geen reden om mijn oordeel op dit punt te wijzigen. Ik heb tenslotte reeds even gewezen op de positie van de directie en ik zou mij enigszins kunnen aansluiten bij hetgeen door de heer Van Graafeiland gezegd is. Men zou namelijk kunnen stellen dat de directie zou moeten verdwijnen als zij ongeschikt is. Is zij dat niet, dan zou het zeer kwalijk zijn als zij in haar verdere taak een brevet van on vermogen ingebouwd krijgt. Bovendien blijf ik volhouden dat altijd nog de vraag blijft bestaan of hiervan wel iets te maken is, door wel ke directie dan ook. Wij zullen uiteraard het voorstel om dat geld beschikbaar te stellen blijven steunen, zij het met het pessimisme dat bij ons blijft bestaan over de toekomst van het geheel. De heer VAN OS: De antwoorden van wethouder Melzer zijn toch wel heel beperkt en aan de vage kant gebleven. Ik herhaal daarom in het kort enkele concrete vragen. Mijn vraag was niet óf de personeelsbe-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 898