899 24 JUNI 1971 zetting gestegen was maar hóe dat mogelijk was. Ik vroeg bijvoorbeeld waarom er twee gedelegeerd-commissarissen zijn wanneer dat helemaal niet in de statuten staat. Andere vragen waren: In hoeverre heeft het bedrijfsleven op dit moment voldaan aan zijn aangegane verplichtingen? Hoe kon de directie van het Turfschip gaan werken met een begroting die nog niet geheel was goedgekeurd? Op deze drie vragen heb ik prac- tisch geen antwoord gekregen. Verder heb ik heel concreet gevraagd of de wethouder kan toezeg gen, dat er onmiddellijk een breder samengestelde ambtelijke werkgroep zou worden gevormd, die alle facetten zou moeten bekijken van de fei telijke situatie. Het gebouw staat er namelijk, of men dat nu prettig vindt of niet. Men kan het ook afbreken, maar dat kost nog meer geld. De lasten gaan, onafhankelijk van de beslissing die men nu neemt, toch voor een groot gedeelte door. Het is slechts de vraag of zij hoger of lager zullen wor den en of een eventuele verlaging in de toekomst aanmerkelijk zal zijn. Het grote probleem is de vraag wat wij met het Turfschip moeten gaan doen. Het staat vast dat Breda voor hoge kosten staat en om een groter nut voor de bevolking van Breda op te leveren, moeten er mijns inziens gewijzigde doelstellingen voor dit gebouw komen. Het is best mogelijk dat de situatie van het Turfschip inderdaad zo somber is, dat er niets bestaat dat enig gunstig effect kan hebben. Er blijft dan slechts de mo gelijkheid van liquidatie over. De deur gaat op slot en men kijkt niet meer om naar het gebouw. Doch deze wel heel sombere mogelijkheid wil ik vooralsnog even uitsluiten. Op mijn concrete vraag naar een ambtelijke werkgroep, die deze situatie zou moeten bekijken, heb ik niet zo veel gehoord en er is al leen gesproken over een visierapport - een tweede rapport Schuurkes- Franken - dat misschien reeds volgende week bij ons in de bus zal val len. De heer VON SCHMID: Dat lijkt mij wel erg vlug.' De heer VAN OS: Het is mogelijk dat ik straks verkeerd verstaan heb dat er al een tweede rapport onderweg is. Ik vind het echter ronduit onjuist om tot september af te wachten of er voldoende initiatief uit de raad van commissarissen naar voren komt. Deze raad zal in de ko mende maanden gedecimeerd worden en gezien de ervaringen die wij reeds met die raad hebben, wil ik niet uitsluitend op het kompas daar van varen. Ik zou dus willen verzoeken op zo kort mogelijke termijn vanuit de gemeenteraad een onderzoek in te stellen. Ik ben mij wel degelijk bewust dat dit een zeer moeilijke kwestie is, maar alleen op deze manier kunnen de raadsleden in september of oktober uitgebreid geïnformeerd zijn over alle mogelijkheden en consequenties van onze beslissingen van dat moment. Ik heb van de wethouder niet de duidelijke toezegging gekregen dat hij hiertoe bereid is. Zonder die toezegging vind ik mijn "ja" op dit moment onvoldoende gemotiveerd. De heer VAN GRAAFEILAND: Ik zou graag nog twee opmerkingen willen maken. In tegenstelling tot het standpunt van de K.V.P. -frac tie, dat de heer Van Banning verwoordde, waren wij" van mening dat wel degelijk ingegaan diende te worden op de inhoud van het rapport. Allereerst omdat in bijlage 217 vermeld staat: "Wij hebben het vertrouwen dat bij realisering van de in het rapport gedane aanbevelingen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 899