962
12 AUGUSTUS 1971
zouden nemen, maar dit is dus even een zijsprongetje naar de ac
tiviteit die in dit geval van raadsleden kan uitgaan.
Het voorstel op zichzelf vinden wij zeer juist, gezien wat er
aan is voorafgegaan. Wij hopen dat het college - wij weten wel dat
het dat doet - zowel op bestuurlijk als op financieel terrein verder
gaat bouwen, en dan natuurlijk in samenwerking met g. s. in Den
Bosch.
De VOORZITTER: Ik wil graag beginnen met de sprekers te
danken voor hun bijdrage aan dit debat en voor de positieve be
langstelling die zij hebben getoond voor het voorstel van b. en
w. Na de debatten van 25 maart en de openbare zitting van het
college van gedeputeerde staten op 5 mei, waar ik, door u ge
machtigd, een aantal algemene uitgangspunten heb mogen formu
leren, zijn dat duidelijk de uitgangspunten geweest voor de verdere
onderhandelingen binnen het college. De besluiten, ook al waren
die in sommige opzichten ook wat de argumentatie betreft wat on
duidelijk, hebben geleid tot deze opstelling; u ziet hier duidelijk
welk een invloed ae gemeenteraad van Breda heeft, een invloed
die zich ongetwijfeld zal uitstrekken tot de Tweede Kamer toe.
Wat nu de feiten betreft wil ik u graag het volgende mede
delen. In de eerste plaats is door de heer Geene nog weer eens
over het structuurplan gesproken, en ook de heer Crul heeft daar
op gewezen, zij het in iets andere zin. Ik wil dit graag in tele
gramstijl behandelen. Wij moeten bij dat structuurplan een paar
heel duidelijke uitgangspunten zien, en daarover moeten wij het
ook eens zijn. Het is in de eerste plaats een structuurplan geba
seerd op het streekplan West-Brabant. In de tweede plaats is het een
structuurplan op regionaal niveau. Natuurlijk moet er wel overleg
plaatsvinden over ae aanpassing van bestemmingsplannen, maar ik
herhaal dat dit toch gezien moet worden vanuit de visie van de
regio.
Er is gesproken over de financiële consequenties van een en
ander. De zinnen die hierover in het voorstel staan - de heer Span-
jer heeft gezegd dat hij blij was dat die er in stonden - zijn be
doeld om mede te delen dat de financiële consequenties van de
Haagse Beemden eenvoudig anders zijn dan wanneer wij het her
indelingsplan Breda-Noord hadden aanvaard. Zij zijn niet alleen
anders in die zin dat er eenvoudig meer geld was gekomen - daar
over zou een calculatie te geven zijn -, maar ook ten aanzien van
het eerder bereiken van de grens van 150. 000 inwoners. Daarvan
heb ik in de afdeling gezegd - maar dat was wat badinerend be
doeld - dat ik mij daarvoor schaamde, omdat ik weet dat u weet
wat de consequenties zijn wanneer dat herindelingsplan Breda-Noord
niet zou doorgaan. Zeker is echter dat de totale hoeveelheid geld
die er in dit gebied gekomen zou zijn om de doodeenvoudige re
den dat er meer Bredanaars zouden zijn gekomen, groter zou zijn
geweest dan wanneer er drie afzonderlijke gemeenten zouden blij
ven bestaan. Wanneer ik nu die bedoeling neb uiteengezet mag
daaruit niet de conclusie worden getrokken dat dit argument inder
tijd niet is aangevoerd om iets te verzwijgen, dat nu de aap uit
de mouw gekomen zou zijn of dat nu pas de waarheid op tafel
is gekomen. Ik geloof dat dit een formulering is die onjuist is en
dat men daarvan dus ook niet kan zeggen dat dit argument toen
pro of contra mocht worden aangevoerd. De heer Van Os zei dat