963 12 AUGUSTUS 1971 het op 25 maart nret als pro-argument is aangevoerd, Ik zou hem willen vragen of dit pro-argument hem ertoe zou hebben kunnen verleiden het herindelingsplan Breda-Noord te aanvaarden. Waar schijnlijk lijkt mij dat niet. U moet dus niet uitgaan van een ver schil in opstelling tussen 25 maart en nu, natuurlijk wel wat de om vang van het gebied betreft, maar niet wat de financiële consequen ties aangaat. Nu vraagt de heer Sandberg, die zich speciaal zorgen maakt over die financiële consequenties, ook nog aan andere oplossingen te den ken die in de omgeving van Breda kunnen worden gerealiseerd. Hij vindt dit namelijk toch niet de optimale oplossing. Welnu, het is niet zo eenvoudig als u het zich voorstelt. U vraagt of wij in zuid oost Breda iets kunnen doen. De heer SANDBERG: Ik heb bedoeld te zeggen dat er in het ko mende structuurplan ook aandacht moet worden geschonken aan an dere mogelijkheden, met name bijvoorbeeld aan dezeDat neemt niet weg dat er ook andere onderwerpen ter sprake kunnen komen. De VOORZITTER: Dan zijn wij snel klaar, want daarover zijn wij het eens. Ik mag dan volstaan met op te merken dat er een bestemmingsplan voor de Haagse Beemden is, een plan dat is goed gekeurd door de gemeenteraad van Prinsenbeek en dat ter goedkeu ring is voorgelegd aan het college van gedeputeerde staten. Ik wil u daarvan zeggen dat de beslissing over dit plan is verdaagd, maar dat de beslissing van gedeputeerden binnen enkele maanden moet worden verwacht, U moet weten dat aan dit gebied duidelijk een planologische bestemming is gegeven. Wanneer wij zeggen dat het past in een ruimtelijk kader - dat is voor dit gehele gebied natuur lijk niet volledig -, dan bedoelen wij te zeggen dat de bebouwing van de Haagse Beemden eenvoudig een planologisch verantwoorde zaak is in ae totale structuur van dit gebied. Ik ga voorbij aan de opmerkingen die gemaakt zijn over de uitlating van de burgemeester van Terheyden, Van mijn kant wil ik alleen zeggen dat ik met mijn collega over deze zaak heb ge sproken, waarbij wij hebben geprobeerd een gemeenschappelijke noemer te vinden om het overleg voort te zetten. U zult mij niet kwalijk nemen dat die ergernis ook bij ons bestond, en misschien nog wei wat meer bij mij, omdat ik ook regelmatig het regionaal overleg presideer. De heren Crul en Geene zeggen, wijzende op een van de laat ste alinea's van het voorstel, dat er hernieuwde studies moeten komen. De heer Crul heeft zich in dit opzicht bijzonder duidelijk uitgedrukt wanneer hij zegt: het is en blijft een noodoplossing, de bestuurlijke problemen zijn hiermee niet aan hun eind, de financiële consequen ties zijn er en wijken af van die van het voorstel van indertijd. Hij stelt heel duidelijk de vraag wat wij nu gaan doen. Ik ben het met de uitgangspunten van zijn redenering volstrekt eens. Het is inder daad geen eindoplossing. Hoe die zal zijn door grenswijziging en regionale samenwerking zal de tijd op hopelijk korte termijn leren. Wat wij moeten doen wanneer dit aanbod door de gemeenteraad is aanvaard is dit morgen aan het college van gedeputeerde staten mee delen, dit college verzoeken om de minister in de procedure die enkele jaren geleden in gang is gezet dit besluit en dit advies ken baar te maken en daarbij aan te tekenen - en dat is het tweede

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 963