981 16 AUGUSTUS 1971 Integendeel, Oelaat en andere vormen van actie vertonen een engage ment dat op zichzelf positief gewaardeerd moet worden, al verschillen wij wel eens met het blad van mening over het een en ander. Ik wil, voor zover ik daartoe competent ben, allereerst iets zeg gen over bepaalde landelijke ontwikkelingen over de persvoorzieningen en de positie waarin de pers verkeert. Ik neem namelijk aan dat dit in de nadere argumentatie ook aan de orde zal komen. Kenmerkend voor de perswereld is dat er sprake moet zijn van een objectieve nieuwsvoorziening en een pluriforme becommentariëring, waarin maatschappijvisies en geestelijke stromingen zoveel mogelijk tot hun recht moeten kunnen komen. In onze maatschappelijke ordening lijkt het erop dat er een ontwikkeling zichtbaar wordt, door de werking van commerciële beginselen of economische wetmatigheden, waardoor de kenmerken van die voorziening in gevaar kunnen komen, of moge lijk hier en daar al in gevaar zijn. De moeilijke positie van de dagbladen houdt het gevaar in dat men naar het commerciële gewin "toe moet schrijven" om het hoofd boven water te houden, het gevaar daartoe bestaat althans. Men moet met andere woorden schrijven wat de lezers graag lezen. Als wij de ontwikkeling van de STER-reclame en de daarmee gepaard gaande achteruitgang van de inkomsten uit advertenties voor de dagbladpers bezien blijkt dat bepaalde bladen aangetast worden in hun bestaansmo gelijkheid. Als de door mij omschreven ontwikkeling juist is, volgt daar mijns inziens uit dat de overheid door middel van financiële bijdragen het voortbestaan van dagbladen, althans persvoorzieningen en daarmee het voortbestaan van de kenmerken waaraan die pers voldoet, moet trachten veilig te stellen. Dit is een actuele zaak en een opvatting die velen met mij de len. Ik heb het niet precies gevolgd, maar ik meen dat er één groot landelijk dagblad is dat deze mening niet verkondigt. Dat blad lees ik dan ook niet.' Het gaat ons echter te ver om deze ontwikkeling en deze rede neringen zonder meer en onverkort van toepassing te verklaren op Oe laat. Daar zal ik straks op terugkomen. Het zal duidelijk geworden zijn dat een belangrijk deel van de K. V. P. -fractie instemt met het preadvies van burgemeester en wethouders. Ik wil daarvoor de motie ven naar voren brengen. Destijds is door de redactie van Oelaat nadrukkelijk om een start subsidie gevraagd - een éénmalige - met de bedoeling daarna selfsup porting te worden. Zo'n standpunt komt als principieel bij mij over. Een ander motief dan het financiële om van mening te veranderen lijkt mij echter niet te vinden. Ik heb zoëven gepraat over die pluriforme verstrekking van infor matie en nieuws. Wij zijn van mening dat het voortbestaan van Oelaat niet aan deze redenering gekoppeld mag worden, want het lezersbestand is zeer gering en het blad van daarvoor onvoldoende betekenis. Het gaat echter om een kwalitatieve zaak en het is moeilijk om elkaar met ar gumenten te overtuigen. Als dit motief geaccepteerd wordt is voor allerlei thans reeds bestaande bladen en blaadjes de weg vrij subsidie aan te vragen, om nog niet te spreken van de vrijbrief die daardoor gegeven wordt om elk nieuw op te richten blaadje met een bepaalde intentie onmiddellijk te subsidi ëren. Ik meen dat het ons volstrekt aan criteria ontbreekt om tegen wel ke aanvraag dan ook "neen" te zeggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 981