97 11 FEBRUARI 1971 missie, tamelijk duidelijke dingen gezegd, U hebt het betreffende stuk ontvangen en daarin staat een aantal opvattingen die naar ik meen voor het functioneren van de raad van belang zijn. Nu is bij de algemene beschouwingen door de heren Van Loon en Kroon en door Mevrouw Van Nes een aantal opmerkingen gemaakt die speciaal het functioneren van de raad betreffen. Ik begin bij de heer Van Loon, die nog eens zeer nadrukkelijk heeft gevraagd om een tijdige toezending van stukken, zodat het mogelijk wordt dat steeds meer anderen in de besluitvorming van de raad worden betrokken. Het college zal het uiterste doen om aan de ze wens tege noet te komen. U hebt gevraagd om de stukken toe te zen den vóór het weekend waarin de afdelingsvergaderingen beginnen. Wan neer dit enigszins mogelijk is zal dit gebeuren, alhoewel er - en ik hoop dat u dit in uw vraagstelling hebt vercalculeerd - op gezette tijden toch uitzonderingsgevallen moeten kunnen voorkomen. Hierbij sluit de op- - merking van de heer Kroon over de frequentie van het vergaderen aan. Het college heeft overwogen het aantal vergaderingen van de raad op te voeren. Dit zou kunnen betekenen - ik moet u op voorhand zeggen dat wij hier nog niet helemaal uit zijn - dat de raad van de gemeente Breda in de toekomst, wellicht in een wat verdere toekomst, één keer in de drie weken zou moeten vergaderen. U begrijpt dat dit vanzelf sprekend meer zal kosten; wij hebben het uitgerekend: het kost 27. 000, -- per jaar meer, maar dat is naar ik meen de democratie wel waard. Het vergt echter ook een andere organisatie, met name wat de afdelingen betreft, die dan ook frequenter zullen moeten vergaderen. Het college bekijkt op het ogenblik wat de mogelijkheden in dezen zijn. Persoonlijk geloof ik dat wij na verloop van tijd tot een dergelijke vergaderfrequen tie zullen komen, maar nu al wil ik u graag namens het college zeggen dat wij bepaald van oordeel zijn - en in de komende weken zullen wij dit al praktizeren - dat er voor bepaalde onderwerpen extra raadsvergaderin gen moeten worden ingelast. Ik wil u daarvan nu maar niet vele voor beelden noemen - ik kom er straks in een ander verband nog even op terug -, maar te denken zou zijn aan een gemeentelijke herindeling, de Moerdijk-kwestie, het intergemeentelijk overleg, een civic centre wellicht, doch dit zijn allemaal zaken die van geval tot geval zullen moeten worden bekeken. Mevrouw Van Nes is sinds 1252, toen de stadsrechten werden ver kregen, de eerste vrouw in de raad van Breda die aan de algemene be schouwingen heeft deelgenomen. Ik geloof dat wij haar daarvoor erg dankbaar moeten zijn. Zij heeft behartenswaardige dingen gezegd, zo als dat zij de raad toch speciaal ziet als controleur van het dagelijks bestuur. Ik wil daarover graag een enkele opmerking maken. Ik geloof dat men bij de controlefunctie die de raad vanzelfsprekend heeft niet moet en mag vergeten dat de gemeenteraden de hoogste bestuursorganen zijn. Nu heeft mevrouw Van Nes zeker gelijk als zij zegt dat die functie van bestuursorgaan - nog niet lang geleden heeft ook de heer De Quay dit opgemerkt; ik heb gemerkt dat er bij de algemene beschouwingen regelmatig belangrijke Nederlanders worden genoemd - is verzwakt. Op dat verzwakken van de raad als hoogste bestuursorgaan wil ik wat nader ingaan. Ik geloof dat men niet alleen de maatregelen moet be oordelen en ze toetsen aan het algemeen belang, maar dat men van zelfsprekend ook met kritiek moet komen en het college tot het nemen van maatregelen moet aansporen. In dit verband viel het mij op dat uw raad in vraag 48 vroeg of het college initiatieven vanuit de raad op prijs stelt. Met het antwoord van het college daarop wil ik het stand punt van B. en W. nog eens duidelijk illustreren, want natuurlijk stellen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 97