1046
11 OKTOBER 1972
De heer QUADEKKER: Die kunnen ook nuttig zijni
De heer VAN BANNING: Ze zijn bijzonder nuttig, maar de mi-
1 nister wil bij de toekenning van bedragen met deze nuttigheid blijk
baar geen rekening houden. Voor ons is het nuttig om daarmede weer
rekening te houden.
Ik weet ook dat het college per brief van 3 oktober j. 1. onder meer
heeft gevraagd of er nog overleg mogelijk is over de huurprijs per
m2. Ik moet aannemen dat het antwoord van de staatssecretaris nog
niet binnen is, maar misschien kan het college ons hierover nog in
lichten. In de afdelingsvergadering heb ik opgemerkt dat het best
mogelijk is dat de huurprijs per m2 dan aanzienlijk hoger zal kunnen
uitvallen. In een dergelijk geval ontstaan dan niet-verhaalbare inves-
terings- of stichtingskosten, die ook bij toekomstige ontwikkelingen
bij deze soort onderwijs - de heer Van Loon heeft hierop ook gedoeld -
niet als niet-verhaalbaar behoeven te ontstaan als men vanuit een be
staande situering zou kunnen opereren.
Voorts heb ik in de afdelingsvergadering ernaar geïnformeerd wie in
1978 de lasten zal dragen voor ae verplaatsing van de gezinsverzorgings-
school (verhuizing en inrichting). Ik weet, mijnheer de voorzitter, dat
u als voorzitter van de afdelingsvergadering op deze vraag een antwoord
heeft gegeven, maar het lijkt mij correct, juist met het oog op de toe
komst, aat het college zijn stellige opvattingen, indien het hierover
tenminste beschikt, in de openbare vergadering laat horen.
Bij nadere bestudering van de proeve heb ik vastgesteld dat wij, uit-
gaande van deze regeling, tot merkwaardige uitkomsten komen. Ik
kom dan tot een opsomming, waarbij mijn visie op deze zaak kenne
lijk toch iets afwijkt van die van enkele vorige sprekers hier in de
raad. Bij een imaginaire waarde van de Gezinszorgschool d 250. 000, -
wordt in een periode van 5 jaar meer huur betaald dan de som van de
imaginaire waarde. Daartegenover staat dat de gemeente over die vijf
jaar bijna 97.000,- ontvangt wegens rente op grond van latere be
taling. Het Waterschap gaat er, uitgaande van deze transactie, ver
geleken met de toestand in mei 1972 zeker niet op achteruit. Ik voel
mij in mijn opvattingen gesterkt door datgene wat in "De Stem" van
vandaag hierover is geschreven. De berooide Bouvignestichting liqui
deert haar deplorabele toestand. De Pius X-stichting kan na regeling
van de schuld met de crediteuren van de Bouvigne-stichting, na uit
kering aan het Waterschap van 150. 000, - en na onmiddellijke
uitkering aan zichzelf - evenwel niet uit hoofde van vordering -
nu al 660.000, - overhouden en deze uitzetten d 8%. Blijkens
de proeve kan de Pius X-stichting in 1977, 1987, 1992 en 1997
bedragen onttrekken tot een totaalbedrag van bijna 400,000,- en
kan zij in 2001, dus aan het einde van de rit, na alle schulden
aan Spaarbeleg afgelost te hebben, 116.565, - plus de dan vrijkomende
660.000,--, te weten het thans uit te zetten bedrag, in ontvangst ne
men. Ik weet dat de gunstige voorwaarde van de overeenkomst, nl. de
Spaarbelegrente d 4 3/4 mede een rol speelt. Het is mij, zelfs
uitgaande van de huidige conceptie, echter geheel onduidelijk waar
om het college in verband met de opnamen die door de Pius X-
stichting in 1972, 1977, 1987, 1992, 1997 en 2001 worden gedaan,
daarbij nog geen rekening houdend met de te ontvangen rente over de
vóór 2001 opgenomen bedragen - in totaal neerkomend op meer dan
1,3 miljoen, niet een zodanige regeling heeft getroffen dat een