1047 11 OKTOBER 1972 deel van de uitkeringssom van 1 1/4 miljoen naar de gemeente terugvloeit. Terecht heeft de heer Crul hierop gewezen. In de af delingsvergadering heb ik hierover ook gesproken. Het is mij, uit gaande van deze conceptie, volkomen onduidelijk waarom het col lege op grond van het grote bedrag dat de gemeente er in stopt niet geeigende maatregelen heeft getroffen voor het inbouwen van bepalingen, op grond waarvan een deel van de tijdens de rit te toucheren bedragen naar de gemeente terugvloeit. Ik ben mij er dan van bewust dat die betalingen dan deels in de eerdergenoemde jaren zouden moeten terugvloeien en deels zelfs in een verdere toe komst. Op grond van de door het college voorgestelde opzet krijgt de gemeente Breda, dus de Bredase gemeenschap, op langere termijn de beschikking over een restbedrag van 150.000,-, op welk bedrag alle kosten voor adviseurs, verrichte arbeid enz. in mindering moe ten worden gebracht. Dit resultaat staat in schrille tegenstelling tot de gunstige resultaten verkregen door de medespelers in dit kasteel drama. De heer SPANJER: Het besluit dat wij op 29 mei j, 1. genomen hebben is niet langer geldig. Toch kunnen wij het bestaan van dat besluit en het voorstel dat daaraan ten grondslag lag niet ontkennen. Destijds is de meerderheid van de raad accoord gegaan met een min nelijke schikking en de verkoop van Bouvigne tegen de voorgestelde bedragen. Bij de beoordeling van het voorstel dat nu vooi ons ligt zal ik daarvan uitgaan. Ik neb het daarbij misschien wat eenvoudiger dan anderen die destijds noch "ja", noch neen" over de lippen kon den krijgen. Het verschil tussen de vorige overeenkomst en de overeenkomst die nu voor ons op tafel ligt, is mijns inziens gering. Gunstige punten uit de vorige overeenkomst, zoals vestiging van het Waterschap in Breda en de crediteurenregeling (ook nu weer onverkort opgenomen), komen ook weer in dit voorstel voor. Voor mij bleef bij bestudering van het voorstel eigenlijk alleen de vraag over of de gemeente de 150.000,-- die zij oorspronkelijk voor ogen had, inderdaad zou overhouden. De proeve was op dit punt niet helemaal duidelijk. In de afdelingsvergadering is mij een en ander toegelicht en tot mijn genoegen heb ik kunnen constateren dat het voorstel is aangevuld, resp, gewijzigd en nu ten aanzien van dit punt wel duidelijkheid biedt. Er is opgemerkt dat er in de regeling nog ergens een financieel risico zou zitten, nl. het risico dat het rijk t. z.t. niet alle kosten voor de Gezinszorgschool voor zijn rekening zal nemen. Dat is best mo gelijk, maar aan de andere kant gaat de gemeente toch niet ver der dan het vastleggen dat men bereid is om financieel mee te werken. Letterlijk staat er; "een huur op kostprijsbasis". Ik moet dan constateren dat het risico op grond van het besluit nihil is. Het is natuurlijk mogelijk dat de situatie over een aantal jaren anders ligt en dat er misschien toch door de gemeente een bijdrage zal moeten worden gegeven voor de huisvesting van de Gezinszorg- school. Ik geloof dat wij dat echter gerust als een aparte zaak kun nen zien. Bovendien ben ik van mening dat een en ander toch moei lijk kan uitgroeien tot een ongemotiveerd aanspraak maken op ge meentelijke gelden; de gemeente kan immers in de werkgroep die zich met de evaluatie van deze Gezinszorgschool zal bezighouden de vinger aan de pols houden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1047