1 049 11 OKTOBER 1972 van de woningwetbouw. Bij de belastingen kent men de regeling dat het verkopen van een huis, dat al een zekere tijd in het bezit is van de eigenaar, niet als handel wordt beschouwd. Ik ben er ook van uitgegaan dat er na tien jaar van een zodanig verlies van rente op rente sprake is, dat er van grondspeculatie niet meer ge sproken kan worden. Ik ga daarom accoord met het voorstel. De heer AMERICA: Het lag niet in de bedoeling dat ik na de woorden van de heer van Banning iets zou zeggen; aat zult u waarschijnlijk begrijpen. Toch wil ik in deze eerste instantie nog één punt aanstippen. Het voorstel van het college is gedateerd 4 oktober 1972. Op 3 oktober 1972 heeft het college een brief ge schreven aan de staatssecretaris, waarin het college ten tweede male verzocht zo spoedig mogelijk te berichten of het ministerie accoord gaat met de regeling die het college denkt te treffen. In het voorstel dat op 4 oktober gedateerd is -- de brief van het college is dan onderweg naar het ministerie -- staat onder punt 10; "door het ministerie is medegedeeld dat met deze werkwijze wordt ingestemd". In geen enkel schriftelijk stuk is van die instemming sprake. In de brief die het ministerie op 25 september j. 1. aan het bestuur van de Stichting tot Opleiding Gezinszorg heeft gestuurd wordt dit bestuur geadviseerd het huurcontract tot 1982 aan te houden. Ik wil dan ook heel nadrukkelijk vragen of het college na 3 oktober j. 1. van het ministerie nog een schriftelijke instem ming met de regeling heeft ontvangen. Zo ja, waarom hebben wij dat stuk dan vanavond niet op onze tafel gevonden? De heer JANSEN: Tijdens de vorige vergadering over dit onder werp heb ik al een aantal bezwaren kenbaar gemaakt en ik moet ze tot mijn spijt op dit moment handhaven. Ik zal die bezwaren niet meer herhalen. Het grootste knelpunt zit voor mij echter in het feit dat er in het voorstel geen enkele garantie ten aanzien van de huisvesting van de Gezinszorgschool wordt geboden; het voorstel voorziet evenmin in een eventuele uitbreiding van de Gezinszorg- school, terwijl deze gezien de huidige ontwikkelingen toch wel verwacht mag worden. Ik hoop dat het college begrijpt dat ik tegen het voorstel zal stemmen, indien mij ten aanzien van dit punt niet voldoende zekerheid wordt geboden. De heer BROEDERS (wethouder); U zult begrijpen dat het voor mij ondoenlijk is om alle sprekers uitvoerig te beantwoorden. Ik moet u zeggen dat ik tijdens de betogen enkele malen de ge dachte heb gekregen: je roept altijd de hel over je af. Eerst was er te weinig informatie; vandaag wordt gesteld dat die informatie uitvoerig, te moeilijk en te ingewikkeld is. Ik vraag mij af hoe een wethouder een dergelijke zaak nu aan een raad zou kunnen uitleggen. De heer VON SCHMID: Wethouder van Loon heeft het al uitgelegd De heer VAN LOON: Mag ik de heer von Schmid via u, mijnheer de voorzitter, er even op wijzen dat ik een wethouder schap in het geheel niet ambieer!

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1049