1051
11 OKTOBER 1972
dat ik niet behoef terug te komen op de zes punten die de heer
Crul mede namens fractiegenoten ter verduidelijking van hun stand
punt heeft genoemd (de kwestie van het ordevoorstel, het ontbreken
van informatie en van alternatieven enz.omdat de zakelijke be
nadering van het stuk door mij zo goed mogelijk zal worden behan
deld.
De heer Crul heeft verder tot mijn genoegen gezegd dat de in
formatie nu veel uitgebreider is; u heeft gehoord, mijnheer Crul,
dat anderen de gehele zaak door die uitgebreidere informatie alleen
maar moeilijker en ingewikkelder vinden.
De heer Crul heeft ook nog gesteld dat het college koste wat het
kost een oplossing heeft nagestreefd. Die uitlating komt mij wel wat
overtrokken voor. Het college heeft die bedoeling zeker niet gehad.
Ik wil niet te uitvoerig ingaan op datgene wat ik daarover indertijd
gezegd heb. Het is een complexe zaak; ook die woorden zijn van
avond meermalen gevallen. Er liggen enorme relaties, er ligt de
erfenis van het verleden, er ligt de vervlechting van cessies van
huurpenningen aan het Bisdom, er ligt een aantal zaken die bijzonder
ingewikkeld in elkaar zitten. Dat is nu eenmaal een gegeven zoals
wij het hebben aangetroffen. Wij hebben gezegd dat wij het op twee
wijzen kunnen benaderen. Misschien heb ik dat niet zo letterlijk
gezegd, maar het is toch zeker uit de hele context wel op te maken.
In de eerste plaats kan men het gehele vraagstuk juridisch te lijf
gaan en alle verwikkelingen uit elkaar trekken. Dat is een moge
lijkheid. Wij hebben gezegd dat ons dat niet redelijk leek en dat
het ons zelfs onverstandig leek, omdat het tijd en geld zou kosten;
bovendien bestond er ten aanzien van de uitslag ook een grote on
zekerheid.
De heer FROGER; En wat dan nog, als die uitslag fout was?
De heer BROEDERS: Ik geloof, mijnheer Froger, dat u, evenals
ik uw opvatting moet accepteren, moet kunnen accepteren dat een
ander daarover een andere opvatting heeft. Ik voel mij in mijn op
vatting zelfs gesteund door de meerderheid van de raad, die op
basis van deze uitgangspunten ook een beslissing heeft genomen,
zij het dan dat men -- ik moet u dat toegeven -- als men van
avond tot andere inzichten zou komen hierop zou kunnen terug
komen. Ik geloof echter dat het een goed gebruik is in de democratie
dat men accepteert dat de een over een bepaalde zaak anders denkt
dan de ander. Het college heeft gesteld dat het uitvoeren van die
eerste mogelijkheid zeker niet het teken van de hoogste wijsheid
zou zijn.
In de tweede plaats heeft het college gesteld dat de kwestie van
de redelijkheid ook een rol speelt. De heer van Loon heeft in dit
verband ook op bepaalde aspecten gewezen. Het hoogste recht kan
soms moreel gezien een onrecht worden en het is tegen die achter
grond dat het college aan de studie, beraadslagingen etc. is begon
nen. De heer Crul heeft gevraagd of het college in het geheel ge
nomen een zwakke positie heeft ingenomen. Natuurlijk heeft de
ingewikkeldheid van de verhoudingen het er bepaald niet gemakkelijker
op gemaakt. Het zou veel eenvoudiger zijn geweest als wij b. v.
een complex zouden hebben gehad, waarvan de huur per 1 januari 1973
volledig zou aflopen. Wij zouden dan niet te maken gehad hebben
met de partij -- ik zou bijna zeggen met de groep partijen -- die