1055 11 OKTOBER 1972 De heer VAN LOON: Mag ik het mysterie rond het foefje dan misschien oplossen, mijnheer de voorzitter? Het is nl. heel simpel: het is, als wij van de 325. 000, uit zouden blijven gaan, toch wel duidelijk dat ook het Waterschap 325.000,-- m in der betaalt. De heer BROEDERS: Ja, natuurlijk! Ik geloof dat wij gewoon moeten uitgaan van de vraag: voor welk bedrag maken wij een en ander huurvrij en voor welk bedrag wordt dit verkocht? Het klinkt in deze vergadering mogelijk wat banaal als ik zeg dat het mij een zorg zal zijn hoe de stichtingen daar dan verder mee werken. Mijn zorg is dat wij ten aanzien van de transactie op verant woorde wijze een bedrag op tafel leggen dat de toets der kritiek kan doorstaan. Mijns inziens is dat het enige waarover wij zouden kunnen praten; over de vraag wat er verder met dat geld gebeurt behoeven wij ons naar mijn mening geen zorgen te maken. De risico's liggen wat dat betreft ook bij de anderen, evenals een eventueel voordeel. De heer Crul heeft op een bepaald moment zelfs gesteld dat het college zich onvoldoende zakelijk tegenover het Waterschap heeft opgesteld. Naar onze mening hebben wij ook ten opzichte van het Waterschap een zakelijke opstelling gekozen en geeft de voorgestelde transactie daarvan blijk, maar daarover kan natuurlijk verschrl van mening bestaan. De heer Crul heeft er verder nog op gewezen dat de ondergrond van de Gezinszorgschool in de transactie nu wel genoemd wordt, terwijl dat in het verleden niet gebeurd is. Hij concludeert daar uit dat het college destijds zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. Ik moet u zeggen dat de voorstellen zoals ze er liggen nog tal van nadere uitwerkingen behoeven. Het zou zelfs wel mogelijk zijn dat bij die nadere uitwerking bezwaren door o. a. her bestuur van de Gezinszorgschool en de stichtingen naar voren worden ge bracht, die onoverkomelijk zijn. Zoals u bekend is zijn ook in deze besluiten ontbindende voorwaarden ingebouwd. Alle zaken worden mee de grootst mogelijke nauwkeurigheid bekeken, hoewel ik niet wil zeggen dat hierbij fouten gemaakt kunnen worden. Er bestond bij de partijen geen verschil van mening over de gedachte dat als wij praten over de Gezinszorgschool wij dan ook over de ondergrond praten. De afdeling heeft er ons terecht op geattendeerd dat het verstandig zou zijn om een en ander duidelijk op te nemen. Ik geloof dat wij er blij om mogen zijn als een voorbespreking met een afdeling waardevolle opmerkingen oplevert en het college neemt dergelijke suggesties dan ook graag over. Mijns inziens komen wij hiermede tot een goed spel tussen raad en college. De term on zorgvuldigheid komt mij in dit verband toch wel wat overtrokken voor. Wij zijn menselijk en maken dus fouten, maar wij hebben getracht een en ander zo zorgvuldig mogelijk te doen. Ik meen dat ik niet op alle details van de proeve behoef in te gaan. Wel wil ik ingaan op een punt dat in het betoog van de heer Crul telkens naar voren is gekomen, nl. het verband tussen een mogelijke onttrekking van 175.000,-- en de aflossing van de crediteuren. De raad heeft de crediteurenlijst ter inzage gehad. Ik heb begrepen dat in groep I ook een "grote" crediteur staat en wij kunnen nu wel weer gaan discussiëren over de begrippen kleine en grote crediteuren, maar het is duidelijk dat volgens de afspraak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1055