11 OKTOBER 1972
1056
de eerste groep betaald wordt. Ten aanzien van de tweede groep,
waaronder de Pius X-stichting, de bank en de gemeente vallen,
is afgesproken dat de vordering van de gemeente voldaan wordt.
Met betrekking tot de andere crediteuren is afgesproken dat of
betaling plaatsvindt ofwel een regeling wordt getroffen. Voor
wat de stichting betreft zit er een risico in dat de regeling de
stichting meer geld zal kosten. Er is een bepaald bedrag aange
nomen en de stichting loopt het risico ten aanzien van het uit
komen met dit bedrag. Het is mogelijk dat de ene crediteur
geheel, de andere gedeeltelijk en weer een ander bij wijze van
spreken helemaal niet voldaan wordt. Als voorwaarde is echter
gesteld dat een en ander moet steunen op een regeling met de
crediteuren zelf. Wij hebben er ook geen onduidelijkheid over
laten bestaan dat wij op het nakomen van die voorwaarde zullen
moeten toezien en ook zullen toezien voordat tot definitieve af
handeling van zaken wordt overgegaan. Het is mogelijk, mijnheer
Crul, dat de Pius X-stichting via de post crediteuren in eerste in
stantie mets ontvangt; zij zou afhankelijk van de opstelling van de
andere crediteuren in eerste instantie ook wel iets kunnen ontvangen.
Dat moet nader uitgewerkt worden. Ik meen dat er ten aanzien
van de positie van de crediteuren dus geen onduidelijkheid be
staat.
De heer Crul heeft vervolgens als alternatief een optreden van
de gemeente als financier ter sprake gebracht. Het lijkt mij voor
de gemeente een moeilijke transactie, waaraan veel risico's ver
bonden zijn. De gemeente zou b. v. het probleem van het belenen
van het geld tegen het in de proeve genoemde percentage moeten
oplossen. In ieder geval kan het op dit moment niet. De partijen
hebben overeenstemming bereikt op basis van de genoemde uit
gangspunten. Een nieuwe regeling zal alleen kans van slagen heb
ben als deze voor het Waterschap en de Pius X-stichting gunstiger
zou uitvallen en wij zouden dan met "beide partijen opnieuw om
de tafel moeten gaan zitten.
De heer Crul heeft ook nog een vraag gesteld over de contante
waarde. De heer Crul komt alles bij elkaar tellend op een bedrag
van 1.400.000,-- en het college komt volgens hem tot een bedrag
van 400.000,--. Bij het berekenen van de contante waarde van een
object moet men zich afvragen wat dat object op dat moment con
tant waard is. Laten wij eens veronderstellen dat wij vandaag ƒ1000,--
uitzetten tot het jaar 2001; dat bedrag groeit dan in de loop der
jaren enorm hard aan. Het eerste jaar komt er rente bij dat be
drag, het tweede jaar wordt er rente betaald over het hoofdbedrag
plus de rente over het eerste jaar enz. Het bedrag waarover men in
2001 kan beschikken lijkt nu enorm hoog, maar men moet toch
uitgaan van de waarde op dit moment. Ik geloof dat men anders
de problematiek niet reëel zou benaderen. Ik heb het wat eenvoudig
gesteld, maar het is mijns inziens toch wel een verduidelijking van
net begrip "contante waarde". Bij uitzetting van 400.000,-- ko
men wij na verloop van tijd natuurlijk ook tot een enorm bedrag
en ik geloof dat bij terugrekening de verschillen niet zo heel groot
zullen zijn.
De heer Crul heeft ook nog gesteld dat de restwaarde van de
tijdelijke huisvesting eigenlijk aan de gemeente zou moeten toe
vloeien. Tijdens de onderhandelingen is dit punt ook besproken.
De kosten van het neerzetten van een tijdelijke huisvesting zijn