1075 11 OKTOBER 1972 De VOORZITTER: Ik hoop zönder taak, maar dat is wat anders. Er is verbazing uitgesproken over het argument van de werkgelegen heid. Mijn verbazing over dié verbazing is er ook. Ik vind nl„ dat het vraagstuk van de werkgelegenheid in Breda een belangrijk punt is, dat mee mag spelen rn datgene wat zich in Breda voltrekt. Er ïs een weder zijdse verbazing ontstaan, die ik waarschijnlijk niet kan wegnemen. Voorts is gesproken over het ombouwen van de tuin. Ik kan de raad vertellen dat die tuin in zijn totaliteit niet veranderd mag worden. Het idee van de heer Van Os is binnen het kader van de mogelijkheden niét te realiseren. Wij mogen ervan uitgaan dat de tuin behouden blijft. De toezegging van het waterschap dat zij zich positief zal opstellen ten aanzien van het gebruik van de tuin voor gemeenschapsaccommodaties, geeft een duidelijke indicatie van de daar te verwachten ontwikkelingen. De heer Van Os meent dat ik de Pius X-stichting heb genoemd in verband met de opvattingen die bij ons bestonden met betrekking tot de gezinszorgschool. Ik wil uitdrukkelijk verklaren dat dat niét de Pius X-stichting was. Wij onderhandelen met een vertegenwoordiger van de verschillende stichtingen die erbij betrokken waren. De Pius X-stich ting heeft bij monde van die vertegenwoordiger de verklaring doen uitgaan. Ik stel het op prijs dat te vermelden, omdat er anders wellicht een verkeer de conclusie getrokken zou kunnen worden. De heer Van Banning heeft opgemerkt dat met alle wenser rekening is gehouden, maar dat de gemeente er slecht uit komt. Als men het stuk naleest, zal men zien dat bijna van geen van de partijen alle wensen ver vuld zijn. In de onderhandelingen is gezocht naar een ontmoetingspunt tussen alle partijen. Zo gaat dat meestal bij onderhandelingen. De heer Van Banning heeft erop gewezen dat hij namens een aantal Bredanaars verschillende wensen heeft geformuleerd. Uit de discussie is gebleken dat in de raad over deze transactie verschillend geoordeeld wordt. Het is gewoon onmogelijk om &lle wensen te honoreren. Wel meen ik dat de wensen van de raad, gerelateerd aan het oude besluit, in redelijke mate gerealiseerd zijn. De vraag waarom wij van dat bedrag geen geld terugontvangen meen ik inmiddels al beantwoord te hebben. De stadsadvocaat heeft inderdaad op andere mogelijkheden gewezen. Zo komen wij weer terecht op de vraag of wij een juridische afwikkeling nastreven. Aan het begin van dit debat heb ik uiteengezet wat onze opvatting is geweest. De proeve is volgens de heer Van Banning geënt op een bepaald doel. De proeve is geënt op de situatie die aanwezig was. Rekening houdend met de besluitvorming in een vorige raadsvergadering is getracht de moeilijk heden die toen aanwezig waren op een voor alle partijen zo redelijk mo gelijke wijze op te lossen. Ten aanzien van de gezinszorg-school meen ik onduidelijkheden te hebben laten bestaan. Als de drie panijen aan tafel zitten, zal de gezinszorg-school moeten instemmen met de overeenkomst. Dat is een duidelijk gegeven. Daarbij is het van belang dat het bestuur van de ge zinszorg-school de opvattingen van het ministerie kent. Daarover bestaat geen verschil van mening. Naar mijn oordeel zal het ministerie in de nieuwe ontwikkeling van het onderwijs een duidelijke verantwoordelijk heid moeten blijven dragen, óók met betrekking tot de kosten. Ik heb al toegezegd dat het antwoord van de minister aan de raad zal worden meegedeeld. De raad zal ook op de hoogte worden gehouden van de onderhandelingen, alhoewel ik mij niet ontveins dat er enige tijd zal heengaan met de inhoud van de te stellen eisen. Mij is nl, ge bleken dat dat ook voor het bestuur van de gezinszorg-school geen een-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1075