1086 12 OKTOBER 1972 toekomst. De heer Van Caulil noemt dat mijns inziens terecht een anticiperen op toekomstige situaties. Het nemen van een beslissing door Breda was op dat moment vrij urgent en het college heeft dan ook in 1970 voldaan aan het verzoek van het waterschap "De Boven- Mark" om bij te dragen in de kosten van vernieuwing van de brug. Tegelijkertijd werd het voorstel voorgelegd om de brug tot acht en een halve meter te verbreden. Ik geloof dat dat de achtergrond van de gebeurtenissen is. Op dat moment waren globaal de kosten, door onze eigen dienst van openbare werken berekend bekend; niet bekend waren de kosten die door het waterschap "De Boven-Mark" aan de brug besteed zouden worden. Deze kosten zijn veel later aan de gemeente bekend geworden. Daarbij is nog een misverstand ontstaan. Op basis van een machtiging door het college gegeven is pas veel later het ex acte bedrag van de uitgaven bekend geworden; dat is de reden waarom de raad nu pas verzocht wordt een krediet tot het voorgestelde bedrag te verlenen. Dat is ongeveer het verhaal dat rond de brug als zodanig speelt. Overigens moet ik wel opmerken dat de beslissing van het col lege om het waterschap "De Boven-Mark" machtiging te verlenen tot verbreding van de brug aan de raadsafdeling van openbare, werken is medegedeeld. De heer Van Merkom heeft nog gesteld dat deze kwestie ook in de raadsafdeling voor verkeer en vervoer ter sprake had moeten komen. Ik ben dit met hem eens en het moet als een onzorgvuldigheid onzerzijds gezien worden dat deze afdeling in deze kwestie niet gekend is. Het motief voor de verbreding van de brug ligt immers in het vlak van verkeer en vervoer en niet in dat van openbare werken. De relatie met de weg Breda- Baarle-Nassau is mijns inziens volkomen zoek. Ik geloof dat een discussie over dit tracé op dit moment niet op portuun is; naar mijn mening heeft de brug geen relatie met het nieuwe tracé. De heer Van Os heeft gesuggereerd dat de weg zal aansluiten op de verbindingsweg Breda-Baarle-Nassau, maar ik geloof niet dat dat het geval zal zijn. De voorstudie van de Grontmij en het geplande tracé inzake de ontsluitingswegen van Breda wijzen erop dat de route via de Schelebrug ook als de route. Breda-Baarle-Nassau niet tot stand komt een zelfstandige functie behoudt met betrekking tot de toegang tot het recreatiegebied de Galderse Meren. Ik wil hierbij nog even duidelijk onderstrepen dat het raadsvoorstel niet zonder reden verbeterd is. In het eerste raadsvoorstel werd vermeld dat wij inzake de subsidie voor het recreatiepian "De Galderse Meren" nog geen antwoord hadden ontvangen. Wij hebben inmiddels van de minister te horen gekregen dat omtrent de ver lening van subsidie nog in het duister getast wordt. De minister heeft be hoefte. aan een basisplan voor de recreatie in de regio Breda; pas daarna zal hij beslissen over een eventuele bijdrage in het recreatieschap "De Galderse Meren" De heer CEENE: Ik moet toch protesteren tegen het subsidiepercenta ge dat door de wethouder genoemd is. De wethouder doet daarmee het waterschap schromelijk tekort. Het waterschap heeft nl„ kans gezien 81% subsidie los te krijgen, hetgeen mijns inziens uniek is in Nederland. Wethouder VAN DUN: U heeft volkomen gelijk. De heer VAN OS: De wethouder gaat er mijns inziens nogal gemak kelijk aan voorbij dat wij hier geconfronteerd worden met de gevolgen van een besluit van het college, waarin de raad tot op heden niet ge kend is. Wij krijgen gewoon de rekening gepresenteerd van een besluit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1086