1126
16 NOVEMBER 1972
agenda voor vanavond op te nemen. Eind vorige week hebben wij een
aanvullende agenda ontvangen. Ik heb op mijn brief geen antwoord
ontvangen en ik heb uit de aanvullende agenda moeten concluderen
dat het college kennelijk niet genegen was om dit punt aan de agenda
voor vanavond toe te voegen en de raad hierover te laten discussiëren.
Als raadslid staat dan nog maar één ding voor je open, nl. het aanvra
gen van een interpellatie. Toch moer ik wel zeggen dat ik bijzonder
teleurgesteld ben over het feit dat het college een verzoek om een
punt aan de agenda toe te voegen naast zich neerlegt, het niet wil ho
noreren en er ook vóór de raadsvergadering geen antwoord op geeft. In
zijn algemeenheid moet ik dan toch constateren dat het college in ieder
geval weinig begrip opbrengt voor het feit dat goede verhoudingen in
deze raad noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de raad en het
college deze zaken op basis van een goede samenwerking behartigen. Ik.
moet u zeggen dat er, wanneer wij ermee voortgaan om zaken op deze
manier te behandelen, op een bepaald moment een stukje van die goede
samenwerking en van dat begrip voor elkaar naar de knoppen gaat.
Ik wil mij nu tot de sloop zelf bepalen. Ik heb in verband hiermede een
achttal vragen gesteld. In de eerste plaats heb ik gevraagd of het in het
vermogen van het college heeft gelegen om de desbetreffende panden
voor sloop te vrijwaren. Is er, in de wetenschap van de gevoelens die in
deze raad maar toch ook wel in geheel Breda ten aanzien van deze zaak
leven, nu werkelijk alles aan gedaan om de sloop te voorkomen? Ik zou
ook graag weten hoe het college en de diensten over deze zaak in zijn
algemeenheid denken. De mensen die ik in mijn omgeving ontmoet
betreuren allen het feit dat er weet een gat is gevallen en men spreekt
van een schande. Wellicht is hier sprake van emotionele uitlatingen;
zij zijn echter tekenend voor de sfeer waarin een en ander is geschied.
Vervolgens moet ik zeggen dat het op mij toch wel bijzonder vreemd
is overgekomen dat wij op 30 oktober j. 1. opeens een brief ontvingen,
terwijl wij 14 dagen van tevoren een normale raadsvergadering hadden,
waarin die zaak aan de orde had kunnen worden gesteld. Het college
had nl. een aantal toezeggingen gedaan. Men zou werken aan rehabili
tatie, men zou overleg plegen met verschillende instanties en naar aan
leiding daarvan zou ons een preadvies bereiken.
Dat preadvies heeft ons nooit bereikt; vraag 2 van mijn interpellatie heeft
hierop betrekking. Waarom is er in de raadsvergadering van oktober j.l.
over deze gehele zaak gewoon niets medegedeeld? Heeft men daartoe
niet de gelegenheid gehad? Is men voor een voldongen feit gesteld?
Ik kom dan terecht bij vraag 4 van mijn interpellatie. Mocht het col
lege inderdaad voor het voldongen feit zijn gesteld dat aan sloop binnen
een tijdsbestek van tweemaal vierentwintig uur gewoon niet meer viel
te ontkomen, dan wordt het hoog tijd dat wij nu gaan inventariseren
welke panden er op dit moment in eenzelfde situatie verkeren of bin
nenkort in eenzelfde situatie zullen komen te verkeren. Wij moeten
nl. niet gek opkijken als er, indien wij niet zouden inhaken op de brief
d.d. 30 oktober over de sloop van enkele panden in de Vee marktstraat,
half december een brief aan de raad wordt gezonden door de dienst open
bare werken of de controlerende instantie met de mededeling dat een
ander pand binnen zeer korte termijn moet worden neergehaald in ver
band met het gevaar dat het pand voor het passerende verkeer oplevert,
In maart j. 1. is in de afdeling voor cultuur uitvoerig gediscussieerd over
het al dan niet handhaven van het beroep tegen plaatsing van enkele
panden op de monumentenlijst. Ik heb mij op dat moment uitdrukkelijk
tegen sloop uitgesproken, niet zozeer omdat die panden naar mijn mening