1128 16 NOVEMBER 1972 dat bijna alle fracties mijn mening deelden ten aanzien van het feit dat het besluit op onjuiste gronden kon zijn genomen; men was het met mij eens dat het voorstel opnieuw in de raad zou moeten worden bespro ken. Een daartoe strekkende motie, die door mij werd aangeboden, werd door het college afgekocht met de verklaring dat het bereid was met betrekking tot de panden Veemarktstraat 68 en 74 op korte termijn met nadere voorstellen te komen, die een wijziging van het genomen besluit zouden kunnen inhouden. De raad werd dus toegezegd dat het voorstel inzake het al dan niet intrekken van het beroep opnieuw in de raad ter discussie zou komen. In de raadsvergadering van maart j.l. was het bijna zover, maar vóór de vergadering werd door het college medegedeeld dat het voorstel zou worden aangehouden, omdat monu mentenzorg het college had verzocht om contact over deze zaak, ten einde door overleg tot een gezamenlijke oplossing te komen. In de daaropvolgende periode werd door mij in bijna iedere vergadering van de afdeling openbare werken naar de stand van zaken bij het overleg geïnformeerd. Steeds bleek dat de gesprekspartners, gemeente en mo numentenzorg, om de één of andere reden moeilijk bij elkaar te krij gen waren. Eindelijk werd in de afdelingsvergadering van 7 september j. 1. medegedeeld dat een gesprek had plaatsgevonden, dat aan de dienst openbare werken, de afdeling stadsontwikkeling en het bureau culturele zaken opdracht was gegeven een procedure tot rehabilitatie van de des betreffende panden in gang te zetten en dat monumentenzorg de aan vraag met voorrang zou behandelen. In het licht van die toezegging was het wachten van de raad op nadere voorstellen, althans dat dach ten sommige raadsleden. In het weekend van 7 oktober j.l. zag ik dat het sloopgerei was opgesteld op het terrein aan de Vlaszak achter de desbetreffende panden. Ik stelde hierover, teneinde aan mijn ver ontrusting uiting te geven en om op de hoogte te worden gesteld van wat ging gebeuren, op 9 oktober j.l. een aantal schriftelijke vragen. Antwoord heb ik tot op heden niet ontvangen. Wel werd in de nacht van 30 oktober j. 1. door het college een mededeling in de brievenbus geworpen, waarin stond te lezen dat op 31 oktober met het slopen van pand Veemarktstraat 74 zou worden aangevangen. Door de situatie over vallen en eerlijk gezegd nogal uit het veld geslagen, stuurde ik het col lege weei een aantal schriftelijke vragen. In de loop van de dag werd ik echter door verontruste burgers bestookt met vragen. Dit heeft ertoe geleid dat mevrouw Paulussen en ik tezamen met een aantal andere raadsleden het college verzochten de sloop te staken, totdat de raad een besluit daartoe zou hebben genomen. Op 1 november j. 1. lag de gehele zaak plat. Ik heb, teneinde een juist beeld van de toedracht te krijgen, het college enige dagen geleden verzocht de stukken die op deze zaak betrekking hebben ter visie te leggen, met name de correspondentie van de directeur van de dienst openbare werken, het hoofd van de afdeling culturele zaken en het college. Op dit verzoek kon door het college om formele redenen niet worden ingegaan. In de commissie algemene zaken is nog onlangs gesproken over het ter visie leggen van ambtelijke stukken. Toen en ook al eer der werd door een raadslid van de K. V. P. -fractie gezegd dat hij nooit moeilijkheden ondervond wanneer hij in het gemeentehuis uitging op informatie. Deze gang van zaken werd door niemand ontkend; alleen ik zei dat ik in het verleden al formele afwijzingen had gekregen. Het begint er nu toch werkelijk op te lijken dat de verstrekking van informa tie per fractie verschillend is. Wij achten het een treurige zaak dat het college zich ook nu bij een dergelijke diepgaande aangelegenheid houdt aan een formele opstelling. Die opstelling doet afbreuk aan de waarde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1128