ft 1129 16 NOVEMBER 1972 van de raad als bestuurslichaam; er wordt ons immers een mogelijkheid tot oordeelsvorming onthouden. Dit was hetgene wat ik ter inleiding wilde zeggen. Hopelijk gaat het college uitvoerig in op de gestelde vragen, maar nog meer op de achterliggende intenties ervan. De heer FROGER: Ik hoef maar weinig toe te voegen aan de op somming die mevrouw Van Nes zojuist heeft gegeven. Ik wil beginnen met een citaat uit de notulen van 16 december 1971, Volgens deze notulen heeft de voorzitter tijdens deze vergadering het volgende ge zegd; "Ik ben van oordeel dat met de toezegging van het college dat wij met betrekking tot deze twee panden met nadere voorstellen zullen komen voldoende recht is gedaan aan de situatie, waarin wij fout zijn geweest". Op 7 september j, 1, wordt tijdens een afdelingsvergadering medegedeeld dat de panden zullen worden gerestaureerd volgens de re habilitatieregeling, Ik ben tijdens die vergadering niet aanwezig ge weest; de notulen hebben mij echter rond 29 september j, 1, bereikt. Ik vond dat punt van de rehabilitatieregeling zo belangrijk - ik moet eerlijk bekennen dat ik die regeling niet kende - dat ik onmiddellijk bij de afdeling bibliotheek en voorlichting van de gemeente om die regeling gevraagd heb. Dat werd mij meteen toegezegd. Wie schetst echter mijn verwondering toen ik enkele dagen later opgebeld werd door een functionaris van genoemde afdeling en mij werd medegedeeld dat ik de regeling ondanks de gedane toezegging niet kon krijgen. Volgens zijn zeggen wist de wethouder niets van een regeling af, evenmin als diverse andere met name genoemde personen. De regeling zou eigen lijk niet bestaan. Ik heb daarop geantwoord dat het mij zo langzamerhand niet meer verwondert ais in Breda een mededeling wordt gedaan die niet klopt, maar dat ik toch geenszins tevreden was, temeer omdat in de no tulen te lezen staat dat de heer Mooijbroek van de afdeling monumenten zorg tijdens de afdelingsvergadering van 7 september j, 1. aanwezig was. Ik heb vervolgens de heer Mooijbroek opgebeld en heb hem gevraagd of die rehabilitatieregeling inderdaad bestaat. Ik vertelde hem het nogal raar te vinden dat zijn naam in een officieel stuk wordt genoemd en dat hem woorden in de mond worden gelegd over zaken, als die niet bestaan. De heer Mooijbroek, die de opvolger is van architect Kramer, bevestig de daarop het bestaan van de regeling. De finesses waren hem echter niet bekend en hij adviseerde mij mij in verbinding te stellen met Den Bosch. Eerlijk gezegd had ik daarin niet zoveel zin; ik krijg altijd graag mijn gegevens vanuit de bron. Ik liet de zaak even liggen, maar toevallig kreeg ik dezelfde dag een reclamepamflet van een verffabriek in handen, volgens welk pamflet alle huizen van bepaalde straten ingevolge de re habilitatieregeling werden opgeschilderd. Mijn eerste gedachte was dat die regeling, als de commercie er zich al meester van had gemaakt, dan inderdaad wel zou bestaan. Volgensmijn zegsman bestaat de rege ling al sinds 1 januari 1972, Hij heeft mij verder de manier van aan vragen uitgelegd en mij verteld dat wij dan geld voor verf e, d. zouden krijgen. Ik heb toen het ministerie voor volkshuisvesting gebeld en heb gevraagd of de regeling bestaat en, indien dit het geval is, wanneer en hoe deze regeling dan is afgekondigd. Men antwoordde mij onmid dellijk dat de regeling eind december 1971 is afgekondigd. Ik was op dat moment blij met een feit op de eerstkomende afdelingsvergadering te kunnen komen. Kennelijk moet men als raadslid rechtstreeks in Den Haag informaties inwinnen; in je eigen gemeente kan je daar niet ach ter komen. Wie schetst mijn verbazing toen ik rond 10 oktober j. 1. een stel bulldozers achter de desbetreffende woningen aan de gang zag? Wij hebben er in deze raadszaal voortreffelijke foto's van en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1129