1131 16 NOVEMBER 1972 ochtend bijna twee uur lang heb getelefoneerd en met alle hoofden van dienst en afdeling heb gesproken. Ik kon mij natuurlijk wel voorstellen dat er een perfecte alibi-constructie was, maar ik wilde die constructie kennen en nu ken ik haar volledig. Ik ken ook de gang van zaken ten aanzien van het telegram, op grond waarvan monumentenzorg 24 uur de tijd krijgt om te komen vertellen of men geld in de pot heeft en kans ziet om daarmede het zaakje te redden. Ik heb alle respect voor monumentenzorg en ik heb er alle begrip voor dat men in een dergelijke noodsituatie althans naar mijn mening een fout maakt; op dat moment maakt monumentenzorg nl. inderdaad een fout. Monumentenzorg ver klaart dan nl. geen geld te hebben, geen kans te zien om een noodvoor ziening te maken en stelt dat de boel dan in godsnaam maar tegen de grond moet. Nu moet daarbij verteld worden dat dat gesprek met monu mentenzorg niet in de persoon van de heer Mooijbroek of de heer Kramer plaatsvond, die in verband met de vorige afspraak volledig "in the pic ture" waren, maar met de heer Bardet, die overigens geen vreemde in Breda is. Hij heeft jarenlang aan de Grote Kerk gewerkt en ik kan mij nauwelijks voorstellen dat hij, indien hij van alles, ook van de juridische kant van de zaak, op de hoogte zou zijn geweest, zijn instemming zou hebben betuigd. Wat is nl. het geval? Veronderstel dat mijn buurman zijn huis afbreekt en daardoor aan mijn huis schade toebrengt, dan is die buurman in negen van de tien gevallen verplicht die schade te her stellen of te doen herstellen. Het slimmigheidje was nu dat nadat de achterbouw was weggehaald twee panden die niet op de monumenten lijst stonden wankel werden, de boel niet meer bij elkaar konden hou den en er ook uit moesten en dat dientengevolge het hoekpand, dat wel op de monumentenlijst stond en dat al gestut was, er ook aan ging. Op timisten hadden aanvankelijk gedacht, juist in verband met de aanwezig heid van wat oude balken, dat dat pand gespaard zou blijven. Wie had nu eigenlijk op dat moment de noodvoorzieningen moeten betalen? Dat had de gemeente Breda moeten doen, want de gemeente Breda had, zo als dat in vaktermen heet, de evenwichtstoestand naar de knoppen gehol pen, willens en wetens. Er was wel een concessie: de rooilijn zou worden gehandhaafd. Nu is dat verhaal over de rooilijn min of meer een sprook je, omdat monumentenzorg op het gebied van de rooilijnen buiten het beschermde stadsdeel niets te vertellen heeft en over een paar jaar zullen er wel weer mensen zijn die niets van deze historie weten en zal men, alle garanties ten spijt wel weer van de rooilijn afwijken. Iedere dienst van openbare werken weet dat monumentenzorg niets over deze zaak te ver tellen heeft. Zo ben ik dan nu bijna aan het einde van mijn verhaal. Ik heb alleen nog niet verteld dat mij wel is gebleken dat men in Den Haag, hoewel verschillende mensen van de dienst voor monumentenzorg toch ooit, sommige misschien zijdelings, bij deze zaak betrokken zijn geweest, niet op de hoogte was van datgene wat op 7 september j. 1. aan de raadsafdeling voor openbare werken was beloofd. Wel heeft men mij verteld dat men indertijd zo verheugd was over de bespreking, waar aan wethouder Mans ook had deelgenomen; tijdens die bespreking had de heer Mooijbroek nl. de rehabilitatieregeling ter tafel gelegd, zijnde een mogelijkheid tot herstel. Enfin, de huizen zijn weg. Wij leven in een stad, waar buitenlanders komen en vragen; wanneer bouwen jullie eens op? Hebben jullie je oorlogsschade nu nog niet ingelopen? Dan moet je bekennen dat er hier dagelijks oorlog wordt gevoerd. Mevrouw PAULUSSEN: Ik wil namens de P. A.K. -fractie ook nog

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1131