1132
16 NOVEMBER 1972
even iets zeggen. Ik. doe dat niet om het betoog van mevrouw Van Nes
aan te vullen, want dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over en
is op geen enkele wijze, mis te verstaan; ik doe het om van diverse kan
ten te laten horen hoe hoog ons deze gang van zaken zit. De data, de
toezeggingen en de afspraken behoef ik niet meer in volgorde te herha
len. die zijn door mevrouw Van Nes en door anderen duidelijk op een
rij gezet en die kennen wij bijna van buiten. Er bestaat ons inziens
geen twijfel over de opvattingen van de raad, althans van een groot
deel van de raad, met betrekking tot de twee panden in de Veemarkt
straat. Bij één datum, nl. 9 oktober j.l. wil ik toch nog even stilstaan.
Op die datum zijn door mevrouw Van Nes schriftelijke vragen gesteld
en eveneens op diezelfde datum is men begonnen met het slopen van
de vlak achter de genoemde panden gelegen opstallen. Wanneer werd
besloten tot het slopen van de bebouwing aan de achterzijde van de
panden Veemarktstraat 70 en 72? Mijn tweede vraag heeft betrekking
op het hoofd van de bouwpolitie, die in de gehele procedure een be
langrijke rol heeft gespeeld. Had het hoofd van de bouwpolitie op het
moment dat met het sïopen van de achtergelegen bebouwing begonnen
werd niet moeten ingrijpen? Hij had toch zoals iedereen op zijn tien
vingers kunnen natellen dat deze sloop consequenties zou hebben voor de
vóórliggende panden? Of was dat juist de bedoe ling? Op de fatale datum
van 31 oktober grijpt het dagelijks bestuur, na op 30 oktober een forme
le mededeling te hebben gedaan, zijn formele bevoegdheid aan om te
besluiten tot onmiddellijke sloop in verband met inslortingsmogelijk-
heden. Bestuurlijk staat een gemeenteraad dan volledig voor het blok.
Een analyse van de voorgeschiedenis ten aanzien van de desbetreffende
panden maakt de opvattingen van het dagelijks bestuur van de gemeen
te over bestuien duidelijk. Het college bereidt plannen voor en geeft
onjuiste informatie, waarna de raad met een kleine meerderheid zijn
fiat geeft. Na een interpellatie over de onjuiste informatie gaat de
meerderheid van de raad anders denken. Het college erkent zijn fout,
belooft beterschap en gaat opnieuw plannen uitwerken. Dan komt de der
de en de vierde fase. Er wordt niet gewerkt aan de uitwerking van de
plannen. Tot tweemaal toe wordt gezegd dat dat wel gedaan wordt, maar
door dat niet of vertraagd te doen wordt tijd gewonnen en kunnen, zoals
wij ook in De Stem hebben kunnen lezen, weer en wind een handje mee
helpen. Deze laatste fase heeft ertoe bijgedragen dat het college van
zijn formele, bevoegdheid gebruik kon maken en de raad volledig bui
tenspel kon zetten. Deze opvatting over besturen deelt een deel van
deze raad geenszins, hetgeen het college naar onze mening na een
periode van ruim twee jaar met deze raad gewerkt te hebben zou moe
ten weten. Het is kennelijk moeilijk een mentaliteit te veranderen.
De mentaliteit van en de opvatting over besturen die leeft bij de leden
van het dagelijks bestuur zou ons inziens ten aanzien van een volgende
raadsperiode een heel belangrijk criterium kunnen zijn bij de keuze
van een nieuw dagelijks bestuur. Het is voor ons dan ook een onverteer
bare zaak dat er met het oog op de voorgeschiedenis van de desbetref
fende panden niet is gezocht naar een andere wijze van besluitvorming,
vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid van raad en college en
ondanks de formele, bevoegdheid van het college.
De heer GEE NE: Hei zal u niet verbazen dat ook ik het woord
vraag. Ik wil in verband met de lijvige agenda wel proberen het kort
te maken. Bovendien zijn de huizen inmiddels gesloopt en er valt dus
toch niets meer aan te veranderen.
De opmerking van mevrouw Van Nes over informatie die wel aan een