1136 16 NOVEMBER 1972 ijn werd mij op dezelfde dag door de directeur van monumentenzorg voor- nt- gelezen. Ik heb toen tegen professor Van Zwiegem gezegd: u bent bij hets de neus genomen,' rol ïoogte De VOORZITTER: U was dus van te voren op de hoogte gesteld, tioofd- mijnheer Froger. rijks- con- De heer VAN DUN: Ik heb het ook over de 38 andere raadsleden, alle Op vrijdag 27 oktober 1972 laat de rijksdienst voor monumentenzorg >nu- dus telefonisch weten dat toestemming tot sloop gegeven kan worden; e deze telefonische toestemming is door middel van de brief die ik zo- gehand- juist heb voorgelezen schriftelijk bevestigd. Op maandag 30 oktober dienst 1972 is er een bespreking gehouden bij de dienst van openbare werken, is om Er is toen contact opgenomen met een sloopbedrijf en er is om een of- e brief ferte gevraagd. Deze offerte heeft ter visie gelegen. Vervolgens is er Ik een opdracht gegeven. Diezelfde maandag besluit het college de raad e een brief te zenden om de situatie uiteen te zetten en de mededeling i te doen dat op 31 oktober 1972 met het slopen zal worden begonnen. Deze brief is vanavond reeds meerdere malen, gememoreerd. Op dins dag 31 oktober is met de voorbereidingen voor de sloop begonnen. Er r was een dag respijt, omdat de voorbereiding intensief was en er con tact moest worden opgenomen met de politie en het openbaar vervoer. ■n Op woensdag 1 november 1972 is met de sloop een aanvang gemaakt an- en op donderdag 2 november 1972 bevestigt de rijksdienst voor de mo numentenzorg schriftelijk de toestemming tot slopen. Deze brief heb ik zojuist voorgelezen. Ik meen dat ik hiermede de situatie rond de panden Veemarktstraat 70 en 72 heb weergegeven. Ik wil met nadruk verklaren dat de situatie met betrekking tot deze panden zo urgent was dat er meteen gesloopt moest worden. Er is beweerd dat de sloop van de panden 70 en 72 noodzakelijk is geworden door het slopen van de achterbouwsels. Ik ga in deze af op de directeur van de dienst openbare werken, die m~ tezamen met zijn medewerkers de bevoegde instantie uitmaakt. De hi- directeur van de dienst openbare werken heeft vanuit zijn eigen be voegdheid na mededeling aan het college besloten de achter bouwsels door die eveneens gevaar opleverden, te doen slopen, Mijns inziens was lijk dat niet alleen zijn recht en was hij hiertoe niet alleen bevoegd, maar >e- ik zal straks aantonen dat dat ook zijn verplichting was. Door dat slopen bij is de situatie van de panden 70 en 72 bekend geworden. Men kan nu na- it tuurlijk. zeggen dat door het slopen van de achterbouwsels de situatie aat van de panden 70 en 72 in zijn totaliteit hachelijker is geworden, maar nijn mijns inziens kan het college met evenveel recht stellen dat door het ar slopen van de achterbouwsels gelukkig is gebleken dat de situatie van ia het de panden 70 en 72 een gevaar opleverde voor passanten, het overige ;len verkeer en de omgeving. Op het moment van het slopen van de achter- i bouwsels, hetgeen noodzakelijk was, bleek dat de panden 70 en 72 ge- oor- sloopt moesten worden, hetgeen ook naar de mening van de rijksdienst lie van voor de monumentenzorg eveneens noodzakelijk was; toen. begon ook de situatie van de panden 68 en 74 een rol te spelen. Ik wil ook ten ie aanzien van deze panden een historisch overzicht geven, waarbij ik het betoog van mevrouw Van Nes enigermate wil corrigeren. Tijdens de raadsvergadering van december 1971 heeft mevrouw Van Nes een r- interpellatie gehouden. Het moet mij persoonlijk toch wel van het hart dat de uitdrukking ''foutieve informatie" toch wel overtrokken is. In de kop van het desbetreffende voorstel stond dat aan de raad werd voor gesteld een beroep tegen plaatsing van de panden Veemarktstraat 68 a

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1136