1139 16 NOVEMBER 1972 Mooijbroek de indruk dat de rehabilitatieregeling bestond en van toe passing was. De tweede vraag van mevrouw Van Nes luidde: in welk stadium van voorbereiding bevindt zich zo'n plan op dit ogenblik, indien werd be sloten tot het plan? Ik heb gezegd dat openbare werken op dat moment bezig was met een onderzoek naar de rehabilitatiemogelijkheden. Mevrouw Van Nes heeft verder gevraagd of het college van mening is dat in verband met de deplorabele toestand der bedoelde panden spoed vereist is. Ik kan in antwoord op deze vraag zeggen dat dè regeling alleen betrekking had op de panden 68 en 74; de panden 70 en 72 kwa men niet in aanmerking. Tenslotte vroeg mevrouw Van Nes op dat moment op welke termijn het college met een afgerond plan dacht te kunnen komen. Ik kan de raad mededelen dat er op basis van de nu ontstane situatie een restauratie plan voor het pand 68 zal worden opgesteld. Wij hebben ons daartoe in relatie tot monumentenzorg meen ik ook verplicht. In de raadsver gadering van 14 december a. s, zal de raad verzocht worden een voor- tyereidingsk.rediet van ongeveer 10. 000, -- beschikbaar te stellen. Vervolgens heeft mevrouw Van Nes vragen gesteld op 31 oktober 1972. Zij heeft o. a. gevraagd of het college van mening is dat deze panden waarde hebben in het totaalbeeld van de historische kern van de stad Breda. Het college kan deze vraag uiteraard bevestigend beantwoorden. Mevrouw Van Nes heeft verder gevraagd of het college de mening deelt dat de afwachtende houding die men heeft aangenomen passief heeft meegewerkt aan het verregaande verval van de panden. Het college deelt deze mening niet. Ik. heb in het begin van mijn betoog verteld dat de algemene toestand van de panden 68 t/m 74 ontstaan is vanuit een vroegere "policy": aankopen om te slopen. De toestand van de panden 70 en 72 is pas gebleken op het moment dat de achterbouwsels werden gesloopt. Mevrouw Van Nes heeft gevraagd of het college ten aanzien van pand no. 68 met een plan zal komen. Ik heb al gezegd dat de raad in de raadsvergadering van 14 december a. s. om een voorberei dingskrediet zal worden gevraagd. De vraag van mevrouw Van Nes met betrekking tot de rehabilitatieregeling meen ik al te hebben beantwoord. Mevrouw Paulussen, mevrouw Van Nes en de heer Froger hebben op 31 oktober j. 1. gevraagd de sloop van pand no. 74 te staken. Het is natuurlijk niet mijn bedoeling elkaar over en weer vliegen af te van gen, maar ik wil hierbij aantekenen dat de panden 70 en 72 niet aan de orde waren. De brief is pas op 2 november j.l. binnengekomen, maar ik heb al verteld waarom pand no. 74 gesloopt moest worden. Met de brief van de heer Sandberg is iets merkwaardigs aan de hand. Deze brief is gedateerd 2 november 1972, is op de postkamer op 6 november 1972 binnengekomen en afgestempeld en is op 7 november 1972 op de desbetreffende afdeling ter tafel gekomen. Ik geloof hier mede duidelijk gemaakt te hebben dat de heer Sandberg op 9 novem ber j. 1.toen hij een interpellatie aankondigde, nog geen antwoord op zijn brief kon hebben ontvangen. Bovendien is er waarschijnlijk nog een misverstand in het spel. De heer Sandberg schrijft in zijn brief dat hij veronderstelt dat de brief die op 30 oktober 1972 aan de raad is toe gezonden op de agenda zal staan onder "stukken voor kennisgeving aan te nemen". Ik beantwoord de brief van de heer Sandberg nu eigenlijk toch als ik de hoop uitspreek dat hij begrip heeft voor het feit dat deze zaak eerst op 7 november j. 1. op de afdeling aan de orde kon worden gesteld. De heer Sandberg heeft gevraagd welke overwegende bezwaren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1139