1140 16 NOVEMBER 1972 er bestonden om met de sloop van de desbetreffende panden pas aan te vangen na de behandeling van de raadsagenda van 16 november 1972, Misschien heb ik de heer Sandberg verkeerd begrepen, maar ik meen dat hij zojuist in zijn betoog ook heeft gevraagd waarom het col lege geen mededelingen over deze zaak heeft gedaan tijdens de raads vergadering van oktober 1972. Ik heb geprobeerd de raad in alle oprecht heid duidelijk te maken dat er sprake was van een noodsituatie, die niet bekend was op het moment dat er in oktober een raadsvergadering werd gehouden. Wij konden met ingrijpen niet wachten tot de raadsvergade ring van november. De heer Sandberg heeft ook gevraagd welke plannen er bestaan om het gat dat nu in de binnenstad ontstaan is op de kortst mogelijke termijn op te vullen. Er zijn geen plannen aanwezig. Het college heeft het plan om de raad met betrekking tot het pand no. 68 een restauratieplan voor te leggen. De rest zal verkaveld worden in overeenstemming met de huidige schaalverdeling van het terrein, waarbij rekening zal worden gehouden met de rooilijn. Hiervoor zal contact met eventuele geïnteres seerden gezocht worden. Wellicht - maar dit terzijde - zal een medede ling in de plaatselijke courant over de eventuele vestiging van een Bijen korf in de omgeving van het ter discussie zijnde gedeelte van de binnen stad de ambitie voor dit gedeelte kunnen vergroten. De heer Sandberg heeft in zijn interpellatie gevraagd of het in het ver mogen van het college heeft gelegen om de desbetreffende panden voor sloop te vrijwaren. Het antwoord hierop luidt dat er technisch gezien geen mogelijkheden waren tot handhaving van de panden 70 en 72. Het stutten van de panden zou levensgevaarlijk zijn geweest. Het gevolg van het slopen van de panden 70 en 72 was, zoals ik reeds meerdere malen heb gezegd, dat ook pand 74 moest worden gesloopt. De heer Sandberg heeft verder gevraagd waarom de toezeggingen die het college had gedaan niet tot een preadvies aanleiding hebben gegeven. Ik. heb die redenen meen ik inmiddels ook al uiteengezet. In zijn derde vraag verzoekt de heer Sandberg het college de raad mede te delen waarom er in de raadsvergadering van oktober j, 1. niets over de op handen zijnde sloop is medegedeeld. Zoals ik al gezegd heb was dat niet mogelijk, omdat de situatie op dat moment niet bekend was. De vierde vraag van de heer Sandberg luidt, als volgt: welke monumen ten verkeren thans in een zodanige staat dat ii op ieder moment gecon fronteerd kunt worden met de noodzaak tot directe sloop? Ik kom hierop bij de beantwoording van de vragen van de heer Froger terug. De heer Sandberg heeft in de vijfde plaats gevraagd welke plannen het college op korte termijn heeft met betrekking tot het perceel Veemarktstraat 68. Ik heb een en ander reeds uiteengezet. Zijn vraag over de mogelijkheden van het college om de ontstane leeg te zo spoedig mogelijk met bebouwingen op dezelfde schaal op te vul len heb ik inmiddels ook beantwoord. Het college deelt vervolgens de mening dat er voor een stadsbestuur in beginsel meer eer te behalen valt aan rehabilitatie van oude panden dan aan vierkante meters kantoorruimte en aan glas, staal en beton. Het college is eveneens met de heer Sandberg van mening dat door de ze sloop opnieuw een stukje karakter van onze binnenstad naar de knop pen is. Tenslotte heeft de heer Sandberg gevraagd of het college de opvatting deelt dat het op zijn zachtst gezegd een merkwaardig geval is dat een zaak die de raad, getuige vorige debatten, bijzonder interesseert, door het college niet op de raadsagenda wordt geplaatst, ondanks het feit dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1140