1141 16 NOVEMBER 1972 een raadslid hierom dringend verzocht. Ik heb de heer Sandberg geïn formeerd over het binnenkomen en behandelen van zijn brief. Ik kom nu terecht bij de brief van de heer Froger. Ik wil mij bij de beantwoording hiervan beperken tot de gestelde vragen. De heer Froger heeft gevraagd welke monumenten Breda bezit die op de monumentenlijst voorkomen. Het lijkt mij onplezierig om deze lijst nu voor te lezen. Het gaat om een veertigtal panden. De raad kan in zage krijgen van deze lijst. Ten aanzien van de vraag van de heer Fro ger over de toestand waarin deze monumenten zich bevinden kan ik zeggen dat de dienst openbare werken op korte termijn een inventarisatie van de bouwkundige toestand van deze monumenten zal maken en dat de raad vervolgens zal worden geïnformeerd. De heer Froger heeft verder gevraagd welke maatregelen het college denkt te treffen om panden die op de monumentenlijst voorkomen en eventueel in ernstige staat van ontbinding verkeren te behouden. Ik kan de raad mededelen dat het college, indien de lijst die de dienst openbare werken in dit verband gaat opmaken aanleiding geeft tot ac ties in het kader van de restauratie, samen met de raad de te nemen maatregelen zal bespreken. Tevens zal dan kunnen worden besproken welke gelden hiervoor gevoteerd moeten worden. In het prioriteiten schema van de raad kan een en ander dan naar voren komen. Ik wil tenslotte nog iets zeggen over een zaak, waaraan de raad mijns inziens toch nogal wat aandacht heeft besteed. Men verwijt het college toch wel enigszins de houding die het ten aanzien van de formele en juridische verantwoordelijkheid in deze zaak heeft aangenomen. Ik meen te mogen stellen - en misschien is het wat formeel - dat het col lege uit hoofde van de gemeentewet de bevoegde instantie is om zaken die hier aan de orde zijn aan te pakken. Dat is geen delegatie vanuit de raad; dat is een opdracht die het college op grond van de gemeente wet heeft. Deze bevoegdheid en deze opdracht zijn met name terug te vinden in een aantal artikelen van de woningwet. Daarnaast bestaat er een aparte bevoegdheid van de directeur van de dienst openbare werken. Deze bevoegdheid is hem vanuit de bouwverordening verleend door mid del van een instructie, die door de gemeenteraad op 15 augustus 1968 is goedgekeurd. Bovendien verzoek ik de raad om in de gaten te houden dat de gemeente ook privaatrechtelijk eigenaresse is van de desbetreffen de panden. Artikel 1405 van het burgerlijk wetboek geeft aan dat het de plicht van raad en college is zich te vrijwaren voor schade die in ver band met bouwwerken aan derden kan ontstaan. Mijns inziens maakt bovengenoemde combinatie van plicht en recht duidelijk dat wij in het onderhavige geval moesten handelen. Het gaat er niet om dat het col lege de raad niet wilde informeren en niet bij de zaak wilde betrekken; besturen houdt ook in dat men het lef moet hebben om beslissingen te nemen wanneer de situatie daarom vraagt. Het college is zich ervan bewust dat de raad bij zaken als de onderhavige betrokken wil worden en vanuit dat bewustzijn heeft het college de brief aan de raad gestuurd. Achteraf kan men zich natuurlijk afvragen of het niet op een andere ma nier had kunnen gebeuren en ik zit mij af te vragen welke andere manier dat dan had moeten zijn, maar ik kan mij voorstellen dat er betere ma nieren te vinden zijn. De beslissing moest echter genomen worden en naar mijn mening siert het een college ook als het op een bepaald moment die beslissing neemt. De voorzitter: Dames en heren, ik stel voor om nu een kwartier te pauzeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1141