16 NOVEMBER 1972
1142
De VOORZITTER: Dames en heren, wij hervatten de vergadering.
Mevrouw Stockmann wenst het woord in de tweede termijn?
Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: Ik wil om vijf minuten
schorsing vragen.
De VOORZITTER: Dat is een slecht begin, mevrouw Stockmann,
maar ik moet aan uw verzoek voldoen.
De VOORZITTER: Dames en heren, er is nog veel werk te doen.
De tweede interpellatie is aan de orde. Wie verlangt het woord in
tweede termijn?
De heer SANDBERG: Tijdens de eerste instantie heb ik de gehele
gang van zaken rond de sloop aan de orde gesteld. Ik heb dat in een
algemeen kader geplaatst, maar ik geloof dat het goed is om in twee
de instantie nog even op die procedure terug te komen. De antwoorden
van wethouder Van Dun hebben nl, mijn irritatie niet weggenomen,
maar eerder verhevigd. Vraag 9 van mijn interpellatie luidde: deelt
het college mijn opvatting dat het op zijn zachtst gezegd een merkwaar
dig geval is dat een zaak die de raad, getuige vorige debatten, bijzon
der interesseert, door het college niet op de raadsagenda wordt geplaatst?
Dat was het ene gedeelte van de vraag. Daarop is volstrekt geen ant
woord gekomen. Er is alleen maar gesproken over mijn brief. Het twee
de gedeelte van mijn vraag, luidende: "ondanks het feit dat hierom dringend
verzocht is", had nl. betrekking op deze brief. Ik kan nu natuurlijk met
wethouder Van Dun in de "clinch" gaan over brieven die al dan niet op
6 november in de postkamer op het stadhuis zijn afgestempeld; ik ge
loof echter dat dat een vrij zinloze zaak zou worden. Ik wil alleen
maar duidelijk stellen dat het het college in zijn totaliteit bekend was
dat er ten aanzien van het slopen van deze panden in deze raad bijzonder
veel irritatie zou ontstaan en dat het alleen uit hoofde daarvan zonder
meer een verstandige zaak zou zijn geweest als het punt, zonder een
brief van mij, op de raadsagenda zou zijn geplaatst. Dat is punt één.
Later heb ik dus een brief geschreven, omdat dat niet was gebeurd. Nu
kan de wethouder wel zeggen dat die brief pas op 6 november binnen
gekomen is - terecht is die brief op 6 november binnengekomen - maar
het college heeft op 8 november, dus twee dagen later, vergaderd en
heeft toen een aanvullende raadsagenda samengesteld. Deze agenda is
kennelijk op 8 of 9 november verzonden,, In ieder geval heb ik donder
dagavond, 9 november, een aanvullende raadsagenda ontvangen en aan
de hand van die agenda heb ik moeten constateren dat het college niet
op mijn verzoek wenste in te gaan. Toen heb'ik mijn interpellatie ge
schreven, drie dagen nadat mijn brief was binnengekomen. Ik meen
dat er dus alle gelegenheid was om óf mij een schriftelijke afwijzing
van mijn verzoek te doen toekomen óf mijn verzoek te honoreren en
het punt alsnog op de aanvullende agenda te plaatsen. Overigens moet
ik u zeggen dat het zo langzamerhand de gewoonte gaat worden dat
wij twee dagen vóór de raadsvergadering een aanvullende agenda krij
gen; ik zie dan ook niet in dat een verzoek mijnerzijds dat op 6 novem
ber binnenkomt niet voor de vergadering van 16 november, dus tien da
gen later, gehonoreerd kan worden.
Ik kom nu op de uitgangsstelling van wethouder Van Dun. Ik moet u
zeggen dat ik op dit moment, gezien deze debatten en gezien de er
varing die wij vanaf 31 oktober j„ 1» hebben opgedaan, totaal anders