16 NOVEMBER 1972 1144 De sloop ook van pand no. 66 wordt discutabel als pand no. 68 even tueel zou moeten worden gesloopt, omdat ook het restauratieplan niet kan worden gehonoreerd. Ik wil dus graag vernemen hoe het staat met de restauratie van pand no. 66. Wij hebben aan deze interpellatie geen motie verbonden. In de eerste plaats krijgen wij via een motie eenmaal gesloopte panden bepaald niet meer overeind. In de tweede plaats geloof ik dat het nier. nodig is om een motie van afkeuring inzake het gevoerde beleid en de pro cedure in te dienen- wij hebben vanavond de zaak duidelijk naar vo ren gebracht en van onze ontstemming doen blijken. Ons achtergrond- thema is eigenlijk dat college en raad bijzonder kien moeten zijn op wat wij hebben en op wat wij moeten behouden. Ik vraag mij werke lijk af of die kienheid bij het college en het ambtelijk apparaat ten aanzien van deze zaak aanwezig is, Is er nu werkelijk die interesse om die panden te bewaren? Wordt er nu werkelijk met. behulp van monumentenzorg en van Haagse instanties alles uitgesleurd wat er uit te sleuren valt? Wij hebben daarin, omdat wij dat niet hebben kunnen constateren, op dit moment nog niet zoveel vertrouwen. Mevrouw VAN NES-BRANDS; De heer Sandberg heeft een aan tal punten opgenoemd, die ik ook naar voren had willen brengen. Met name had ik willen spreken over datgene wat in de raadsvergadering van 20 september 1971 is behandeld. Ik zal een en ander niet herhalen; ik ben blij dat de heer Sandberg het al heeft gezegd. Ik wil allereerst in het kort even ingaan op de antwoorden die de wet houder heeft gegeven, De wethouder begon met te zeggen dat hij de zaak van de emoties en insinuaties zou loshaken. Die insinuaties laat ik maar even liggen, maar die emoties zal ik zeker handhaven. Ik ben van mening dat het een gevoelige zaak is en ik zal al mijn gevoe lige registers uittrekken om u daarvan te overtuigen. De panden zijn door de gemeente aangekocht om in het kader van het "civic centre" plan te worden gesloopt. Er waren toen dat plan terzij de werd geschoven geen plannen meer. Er bestond toen ook geen nood zaak meer om de panden te slopen. De wethouder heeft dat in de ver gadering van 20 september 1971 bevestigd. De wethouder heeft het beleid met betrekking tot de panden 70 en 72 uitvoerig uit de doeken gedaan. Ik wil voorop stellen dat wij nauwelijks oog kunnen hebben op wat zich in feite heeft afgespeeld. Wij hebben geen inzage in de ambtelijke stukken kunnen krijgen en kunnen dus niet volledig van de gehele gang van zaken op de hoogte zijn. De wet houder heeft overigens slechts een overzicht gegeven vanaf 25 oktober 1972. Op die dag liet de afloop van de zaak zich al duidelijk aanzien. De wethouder had toen tenminste de afdeling openbare werken bij el kaar kunnen roepen. Nog beter zou het zijn geweest als hij dat op 9 oktober had gedaan, de dag waarop ik mijn vragen stelde. Het liet zich toen immers al aanzien dat het met die gehele hoek niet goed zou gaan. Iedereen die daar langs kwam kon zien dat het mis zou gaan. Vanaf maart 1972, toen het college het voorstel aanhield, is er alleen maar gepraat; er is niet wezenlijk gehandeld. Ook in de afdeling werd maar gedaan alsof. Een aantal raadsleden heeft op 31 oktober 1972 een verzoek ingediend het slopen te staken. Natuurlijk was dat een idioot verzoek; ik had evengoed zelf voor die werktuigen kunnen gaan staan en met liefde zouden ze me dan mee omvergetrokken hebben. Het college had echter tenminste op zo'n verzoek kunnen antwoorden.' Ook dat is niet gedaan. Alle door mij in verband met deze zaak ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1144