16 NOVEMBER 1972 1146 Wij vertrouwen erop dat eenmaal gedane toezeggingen worden nage komen, zeker als die toezeggingen worden bevestigd door informatie in de afdeling. Nu is gebleken dat er gewoon niets is gedaan is de kous voor ons af en zeggen wij het vertrouwen in het college op. Wij hebben er geen behoefte aan de raad tot een dergelijke uitspraak te verlokken. Wij kennen de raad en weten dat de raad slechts gedeeltelijk zo'n uitspraak zou aandurven. Zeker is dat de dienst openbare werken de gang van zaken in de hand heeft gewerkt en dat de wethouder van openbare werken aan sprakelijk is voor de handelingen van die dienst, maar wij achten het college verantwoordelijk, omdat het college de relatie tot de raad heeft ontkend. Ik wil mij nu bepalen tot de sloop en de consequenties daar van. De publieke opinie begint zich wat de sloop betreft tegen het college te keren, Niet alleen is mij dat gebleken uit persoonlijke re acties, maar ook uit berichten in de krant» Dat is een positief aspect van een overigens slechte zaak. Wat in Breda wordt aangericht, met toestemming van de raad - ik moet het wat dat betreft helaas met de wethouder eens zijn - is afgrijselijk. Nog erger: het is een aanklacht, vooral gezien door de ogen van velen die in een acute woningnoodsi tuatie verkeren» De reden waarom wij ons naar aanleiding van deze affaire niet uit de raad terugtrekken is dat wij tegen dat beleid, voor zover wij daartoe althans in staat zijn, willen vechten. Ik wil tenslotte nog even ingaan op de reacties die gisteren en vandaag onder het motto "wat mankeert Breda" in het dagblad De Stem zijn ge publiceerd. De heer Sandberg heeft deze reacties ook al naar voren ge bracht. Er is gereageerd op de sloop; een zekere mijnheer S» en een familie L. voelen zich machteloos. Wij voelen ons ook vaak machte loos. De enige macht die wij hebben wordt ons gegeven door de men sen die wij in de raad vertegenwoordigen. Mijnheer S.de familie L-„ en al die anderen hebben niet veel macht, maar periodiek hebben ze alle macht en dan alleen als ze zichzelf daarvan bewust zijn. Zolang die mensen en alle anderen diegenen steunen die de meerderheid in de raad hebben kunnen ze erop rekenen dat het beleid blijft zoals het is en dan blijft er wat aan Breda mankeren. Diegenen die de meerder heid van de raad hebben gekozen hebben koekjes van eigen deeg te eten en er staan nog trommels vol voor hen klaar» Die machteloosheid hebben ze zelf gekozen en misschien is dat wel wat Breda mankeert: zelfbe wuste burgers die weten wat ze willen en daarvan ook nog blijk durven ge ven. Wij hebben er geen behoefte aan om moties van welke inhoud dan ook in te dienen of te steunen. Wij kopen niets meer voor verdere toezeg gingen. Een dienst die een eigen beleid schijnt te voeren, een wethou der die dat tolereert, een college dat niets ziet en niets hoort en een raad die in meerderheid zaken dekt; dat is een schijnvertoning. Daar mede is wat ons betreft alles gezegd over de Veemarktstraat. De heer FROGER: Ik wil ten aanzien van het antwoord van de wethouder nog op een enkel punt reageren, De wethouder heeft zich beroepen op wetgeving. Ik wil hem warm aanbevelen de woningwet goed te lezen, want de woningwet bevat niet alleen "sloopartikelen", maar ook artikelen, op grond waarvan men verplicht is tot onderhoud. Het college is verplicht toezicht uit te oefenen, opdat huizen in stand kunnen worden gehouden. Het zijn natuurlijk juist primair die artikelen die via een positief beleid nageleefd moeten worden. Overigens is de woningwet eigenlijk meer een technische zaak. Er is echter ook een ideële zaak: de monumentenwet, die de eigenaar van een pand ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1146