16 NOVEMBER 1972
1148
zojuist gesproken heeft meen ik te mogen proeven dat hij deze mening
deelt. Mede op grond van het feit dat het een woordenspel was zijn er
aan de wethouder toen diepgaande vragen gesteld over het al dan niet
voorkomen van de desbetreffende panden op de monumentenlijst. Op
vier momenten zijn er toen vragen aan hem gesteld. Dat waren steeds
verschillende vragen over hetzelfde onderwerp en steeds heeft de wet
houder gezegd dat de panden niet op de monumentenlijst stonden of
daaraan in ieder geval niet toe waren en dat het alleen ging om het
historisch stratenverloop. Kort en goed. uit zijn antwoorden kon ge
distilleerd worden dat wij bij onze besluitvorming gewoon rekening
konden houden met het feit dat er van monumenten geen sprake was.
Ook op die grond heb ik toen persoonlijk mijn besluit genomen en
ben ik met de sloop accoord gegaan. In de december-vergadering van
1971 is de zaak opnieuw aan de orde gekomen en wethouder Van Dun
heeft toen verklaard dat er eigenlijk van een verspreking sprake was.
Wat moet de raad nu met zoiets aan? Ik kan mij best voorstellen dat
de wethouder van openbare werken op grond van informaties of op an
dere gronden er destijds van overtuigd was dat hij ons de juiste informa
tie gaf; ik wil daar gewoon van uitgaan. In december is de raad diep
gaand op deze zaak ingegaan. Vanuit de raad is gesteld dat er van een
verspreking toch eigenlijk geen sprake kon zijn en dat de wethouder
tijdens de september-vergadering kennelijk niet op de hoogte was van
de situatie en verkeerd geïnformeerd was. Men heeft gezegd; "wethou
der, u heeft ons geen goede informatie gegeven". Raad en college vor
men één bestuur en mijns inziens kan een wethouder dan zeggen; "ik
heb mij vergist, sorry; het was niet zo, u heeft een verkeerd besluit
genomen en wij gaan opnieuw praten". In feite is dat ook gezegd. Ik
meen zelfs dat dat door de voorzitter is gezegd; ik weet niet meer of
deze voorzitter of wethouder Broeders dat gedaan heeft, maar dat is ook
niet zo belangrijk. Het college heeft op dat moment erkend een fout
gemaakt te hebben. Nu deze zaak vanavond opnieuw, maar dan op
een veel emotioneler wijze op tafel komt gaat de wethouder van openbare
werken toch weer op dezelfde toer en dat irriteert een groot deel van on
ze fractie. Hij zegt opnieuw; ik heb mij versproken; wij konden er toch
eigenlijk niets aan doen en waarom bent u zo boos? Daarop komt het
eigenlijk wel zo'n beetje neer. Ik vind het onjuist als de.raad die be
sluiten van vergaande betekenis moet nemen op een dergelijke manier
bejegend wordt. Het is steeds - ik geloof dat de heer Sandberg dat heel
goed getypeerd heeft - een woordenspel als de wethouder van openba
re werken een voorstel verdedigt. Ik vind dat ten opzichte van de raad
niet juist. De raad wordt in zijn besluitvorming op een zodanige ma
nier beïnvloed door deze wijze van benadering dat hij niet aan een
goede beslissing toekomt. In de fractie geeft dat steeds moeilijkheden.
Ik geloof dat dat duidelijk ter tafel moet komen.
Ik wil nu even ingaan op de bestuurlijke verantwoordelijkheid. Ik ben
blij dat mevrouw Van Nes hierover ook iets heeft gezegd. Op uw ver
zoek, voorzitter, hebben wij daarover irj.de commissie algemene za
ken een discussie gevoerd. Dit is vooral gebeurd omdat u op tafel had
gelegd dat de vertrouwensbasis eigenlijk dé basis zou moeten zijn voor
het verder opereren in deze raadsperiode. Mijns inziens bestaat er geen
misverstand over dat alle leden van die commissie, uw woorden onder
schreven. Na datgene wat wij nu weer hebben meegemaakt vragen wij
ons af waar wij staan en wat wij aan dat overleg hebben. Wat moeten
wij doen, als men achter de collegetafel kennelijk niet de intentie
heeft om een en ander waar te maken? Wij hebben een schorsing ge
vraagd om de zaak in die zin opnieuw te bekijken. Een gedeelte van de