1163
16 NOVEMBER 1972
reageren»
Hoewel ik ervan overtuigd ben dat het ministerie van Economische Za
ken snel werkt, mag ik nauwelijks verwachten dat het voor de begrotings
behandeling uitsluitsel zal hebben gegeven. Wij zullen derhalve een
sluitende begroting aanbieden»
Wel is de vraag aan de orde wat er gebeurt, als de minister deze tariefs
verhoging zou afwijzen en die van de N» V„ Waterleidingmaatschappij
Noord-West-Brabant, omdat dit een verliesgevend bedrijf is, zou toestaan.
Dat zou dan betekenen dat wij, om de uniformiteit te handhaven, de
waterleidingmaatschappij zouden moeten suppleren op de in Breda niet
door haar toe te passen tariefsverhoging, hetgeen zou neerkomen op
een budgettaire last van circa 850. 000, -=, die ergens vandaan zou
moeten komen.
Een directe relatie van dit voorstel met de werkzaamheden van
de commissie uit de waterleidingmaatschappij en de Enwa bestaat ei
genlijk niet»
In het voorstel van 1962, waarin de uniformiteit aan de orde was, is
de uniformiteit van de tariefstelling als voorwaarde opgenomen om
tot enig resultaat te kunnen komen met de commissie. De besluiten
die de raad in 1968 heeft genomen met betrekking tot het overdragen
van de productie aan de waterleidingmaatschappij en het formeren
van een nieuwe naamloze vennootschap, zouden slechts betekend heb
ben dat binnen de nieuwe n. v. de totale waterdistributie binnen de
gemeente Breda zou worden ingebracht. Ook daar zou uniformiteit
van de tarieven aan de orde zijn en ook dan zouden wij min of meer
gedwongen zijn de tariefstijgingen van de waterleidingmaatschappij
te volgen, voor zover dit in het kader van haar bedrijfsbeleid noodza
kelijk is» Dit zou eigenlijk weinig toe of afdoen aan deze situatie.
De heren Van Duijl, Taks en Crul hebben vragen gesteld over
de commissie» Door deze commissie is een eindrapport geformuleerd,
althans in concept, dat aan beide partijen is gezonden met het verzoek
of zij bij voorbaat met het concept al dan niet akkoord kunnen gaan.
Afgezien van enkele essentiële wijzigingen gaan wij wel akkoord met
de wijze, waarop de commissie een en ander onder woorden brengt. Als
ik desondanks van mening ben dat de resultaten van de commissie niet
snel tot een oplossing van de problematiek aanleiding zullen zijn, houdt
dit slechts in dat men wel akkoord kan gaan met de inhoud van een rap
port, maar dat men zich daarnaast kan afvragen wat het reële resultaat
zal zijn in de toekomst.
Ik onderschrijf het standpunt van de heer Jansen dat een tariefver
hoging van 15°lo erg veel is, zeker relatief gezien. Het betekent overigens
1,07 per maand, exclusief omzetbelasting» Het is misschien goed dit
edrag in deze relatie te zien»
De heer Crul heeft in feite dezelfde vraag gesteld als bij de be
handeling van het desbetreffende voorstel in 1971, nl» waarom dit niet
aan de orde wordt gesteld tijdens de begrotingsbehandeling»
Ik zou willen verwijzen naar de notulen van die vergadering, want ik
zou nu hetzelfde antwoorden, als ik toen heb gedaan»
Deze tariefsverhogingen hebben een eigen wetmatigheid. Zij zijn no
dig om kostendekkend te kunnen werken» Dit betekent dat tariefsver
hogingen op die momenten moeten kunnen plaatsvinden, waarop zij
noodzakelijk zijn voor een slagvaardig en adequaat beleid en omdat
de tariefsverhoging per 1 januari 1973 zal moeten ingaan, moeten wij
dit voorstel voor de begrotingsbehandeling aan de raad voorleggen.
Aangezien het een budgettair effect heeft, is het zelfs noodzakelijk