1165 16 NOVEMBER 1972 Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik onderschrijf de mening van de heer Van Duijl, dat het bijzonder triest is te moeten constateren dat wij na tien jaren nog geen oplossing hebben voor de problematiek rond de waterdistributie en de waterwinning. Ik zou eigenlijk even willen terugkomen op een vraag van de heer Crul, die hij in eerste instantie heeft gesteld en die hij, hoewel ik haar niet heb beantwoord, niet heeft herhaald. Hij heeft nl. gevraagd welke principiële verschillen van mening eigen lijk bestaan. Ik kan hierop een zeer kort antwoord geven. Het enige verschil van me ning is, dat wij op het standpunt staan, althans vooralsnog, dat een ver ticale concentratie terzake van de distributie en de winning van gas, electriciteit en water niet te prefereren is. Wij streven een horizonta le concentratie van de distributie na, omdat dit naar onze mening aan zienlijk voordeliger is dan een verticale concentratie en omdat daarmee nog enigermate - ik zeg: enigermate - op de tariefstelling invloed zou kunnen worden uitgeoefend. De neer Van Duijl meende zich te herinneren dat wij in 1958 in de gelegenheid waren de concessie af te kopen. Ik geloof echter dat de heer Van Duijl zich een jaar of twintig vergist en dat deze mogelijkheid zich heeft voorgedaan voor de oorlog. Toen betekende 1 miljoen veel meer dan nu. Ik moet zeggen dat het, de problemen van thans kennende, jam mer is dat wij dat toen niet hebben gedaan. Wij kunnen de klok echter niet terugdraaien. Een overleg in het college over een eventuele afwijzing door de minister van economische zaken heeft niet plaatsgevonden. Dat hoeft naar mijn mening ook niet, omdat de prijzenbeschikking slechts inhoudt, dat prijsverhogingen gemeld moeten worden. Ik acht het een wat merk waardige prijzenbeschikking, maar ik heb niet de indruk dat er veel sanctie bestaat. Veel inzicht in de bedrijfsvoering van de N. V. Waterleidingmaat schappij Noord-West-Brabant - de heer Kramer heeft hiernaar gevraagd - hebben wij niet. Wel zijn wij vertegenwoordigd in de aandeelhouders vergadering en in de raad van commissarissen, maar als men een gezond oordeel wil kunnen vormen over de bedrijfsvoering, moet men een aan zienlijk aandeel in het bedrijf hebben. Het is toch niet mogelijk, hoe graag wij dat ook zouden willen, om aan de 70% van de Bredase bevol king, die water betrekken van de Enwa, mede te delen waar het geld blijft. Dit geld gaat in de algemene pot. Ik heb Het Turfschip genoemd, omdat mij dat de laatste tijd nogal bezighoudt, maar ik had bijv. ook de scholen kunnen noemen, of cultuur, sport, jeugd, recreatie, maat schappelijk werk, of wat dan ook. Het valt gewoon niet aan te geven. De heer VAN DUUL: Ik zou het water maar niet naar Het Turfschip brengen. Het zou dan gaan drijven en als de wethouder het dan niet vast zou laten leggen, zou het vanzelf wegdrijven. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Tenslotte wil ik nog een enkele opmerking maken. In de afdeling valt er inderdaad nog wel het een en ander te bespreken, met name de overlegsituatie inzake de Enwa en de waterleidingmaatschappij. De heer JANSEN: Ik wil graag een stemverklaring afleggen. Ik geloof dat ik het in eerste instantie niet juist heb gezegd, nl. dat ik het vorige raadsbesluit nooit zal aanvaarden. Integendeel. Ik heb mij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1165