114 17 FEBRUARI 1972 dat zal de toekomst mogelijk leren en ik acht het ook niet uitgesloten, maar daarmee is het onbehagen bij de raad en de betrokkenen niet weggenomen. Dat onbehagen is er zonder twijfel en dat is een gevolg van het feit dat dit terrein indertijd is verkocht met een bepaalde be stemming, maar dat het college nu toch ontheffing verleent van arti kel 6. Daarmee komt de ware aap duidelijk uit de mouw, want - de heer Dees heeft dat in zijn betoog al aangetoond - in wezen gaat het om een subsidie aan N.A.C. en nu ben ik van mening dat het college de finan ciële consequenties voor N.A.C. belangrijker heeft geacht dan het al gemeen belang, want dat is hiermee beslist niet gediend. In een vroe ger stadium heb ik daarover al gesproken in de afdeling voor verkeer en vervoer, waarbij ik ook bezwaar heb gemaakt tegen de verkeerssitu atie ter plaatse, die hierdoor veel en veel slechter wordt. De enige die met deze situering van dit benzinestation gediend is, is N.A.C. en zeer beslist niet de bevolking. Dat heeft bij het college geprevaleerd en daarom zou het juist zijn geweest als - dat heb ik ook in de afde ling gesteld - men had gezegd dat men N.A.C. op een of andere wij ze wil subsidiëren, maar dan moet men ook met voorstellen komen waaruit dit duidelijk blijkt. In plaats daarvan zegt het college in zijn voorstel dat het rapport van de landelijke studiecommissie subsidiëring betaald voetbal er nog niet was en dat het in afwachting daarvan nu dit voorstel doet. De raad is daar tevoren niet in gekend en dat vind ik een onjuiste methode, zoals de heer Crul zojuist ook heeft gezegd. Daardoor blijft het onbehagen bij de raad en de betrokkenen bestaan. De heer SPANJER: Allereerst wil ik opmerken dat dit toch wel een heel eigenaardig preadvies is, want terwijl het kernpunt is het inwilli gen van het verzoek van N.A.C. om ontheffing van onderdelen van de artikelen 6 en 8 van de notariële acte, wordt van ons in feite van avond gevraagd een besluit te nemen over iets heel anders, namelijk, zoals aan het slot van het preadvies staat, in te stemmen met het be antwoorden van de brief van de mensen die bezwaar hebben gemaakt tegen de vestiging van dit benzinestation. Omdat dit bij een eventuele stemming over het voorstel een eigenaardige indruk zou kunnen wekken wil ik graag even aandacht besteden aan wat ik het kernpunt van dit hele stuk vind, namelijk het feit dat N.A.C. ontheffing wordt verleend van een deel van het bepaal de in de artikelen 6 en 8. Zoals de heer Von Schmid al heeft gezegd staat het college ju ridisch ijzersterk, maar daarbij moet men natuurlijk wel bedenken dat de notariële acte dateert uit 1939 en dat het woord "inspraak" - hoewel het een heel goed Nederlands woord is - toen nog niet bestond. Terwijl het college juridisch het volste recht heeft op het verzoek van N.A.C. in te gaan, had het daarbij wel mogen bedenken dat het veel verstandiger zou zijn geweest en veel meer blijk zou hebben gegeven van begrip voor deze tijd als het zich tevoren met de raad in verbinding had gesteld. De heer BROOIMANS: Het feit dat ik het woord vraag over deze kwestie van het benzineverkooppunt op het N.A.C. -terrein betekent niet dat ik afstand neem van de woorden die de heer Van Banning me de namens mij heeft gesproken. Ik wil alleen iets dieper op de zaak ingaan. In een brief van 17 juni 1971 heeft het college aan het bestuur van N.A.C. geschreven: "Het college besluit toestemming te verlenen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 114