115
17 FEBRUARI 1972
op uw sportterrein aan de Irenestraat een benzineverkooppunt op te
richten, zulks voor de tijd van tien jaar". Ik kom hier straks wellicht
nog op terug, omdat ik meen deze termijn van tien jaar in de voor-
waardenlijst te hebben gemist. Vervolgens ontvangen burgemeester
en wethouders op 10 augustus 1971 een aanvrage voor een vergunning
tot de bouw van een benzinestation met luifel, waarop zij op 5 okto
ber besluiten de bouwvergunning te verlenen, gehoord de directie van
de dienst van openbare werken.
Dat is een normale gang van zaken, maar er speelt een andere
zaak tussendoor, namelijk het rapport van de studiecommissie subsidié-
ring betaald voetbal. Dit rapport dateert, zoals de heer Dees ook al
heeft gezegd, van september 1971. Wie nu van een verstandig bestuur
zou hebben verwacht dat het had gezegd op 5 oktober "er ligt een rap
port in portefeuille van de studiecommissie, dat aangeeft dat het be
taald voetbal van betekenis is voor de passieve recreatie en daarom
zullen wij de verlening van de bouwvergunning nog maar even aanhou
den" komt bedrogen uit. Integendeel, het college laat het allemaal
fijn doorgaan.
Ik vind dat jammer, want daardoor zou de gedachte kunnen op
komen dat ik tegen N.A.C. ben. Niets is minder waar, ik heb vanmid
dag nog een gesprek gehad met het N.A.C. -bestuur en ik zal mijn
uiterste best doen N.A.C. datgene te geven waarop het recht heeft en
waarin vele gemeenten in het land ons al zijn voorgegaan. Na Amster
dam en Rotterdam is Breda de enige gemeente die het betaald voetbal
niet subsidieert.
Bovendien heeft N.A.C. op 19 november 1970 een verzoek inge
diend om een subsidie van 2, -- per betalende toeschouwer. Ook daar
op antwoordde het college echter dat men in afwachting was van het
rapport van de studiecommissie. Kortom, wat let het college nu met
een daartoe strekkend voorstel in de raad te komen? Tenslotte verzoek
ik het college mij te informeren over de voorwaarden waaronder N.A.C.
een contract is aangegaan met de B. P.
Wethouder VAN DUN: Ik heb het gevoel dat het college de raad
met enige aarzeling tegemoet moet treden, omdat dit preadvies nu
niet direct de instemming van de gehele raad heeft, als ik de vele spre
kers goed beluister. Er zijn echter ook punten die het mij wat gemakke
lijker maken, want ondanks het feit dat het een slecht stuk is, zoals
de heer Von Schmid zegt - men zal zich kunnen voorstellen dat wij
een andere mening zijn toegedaan - zit het juridisch vrij goed in el
kaar.
De heer FROGER: Ho, ho, niet het stuk, de zaak.'
Wethouder VAN DUN: Ja, maar de zaak ziet u weer terug in het
stuk.'
Ik geloof dat wij daar niet over moeten praten, maar het lijkt
mij terecht dat wij van tevoren duidelijk zeggen wat de bedoeling van
dit stuk is. In de eerste plaats is dat het inlossen van een belofte aan de
heer Van Banning, die het college heeft gevraagd met een preadvies
te komen over deze kwestie. Het is logisch dat een preadvies aan de
raad uitmondt in een voorstel tot het nemen van een besluit en het be
sluit dat de raad naar onze mening kan nemen is de brief van de bewo
ners van de Irenestraat te beantwoorden in de zin van dit stuk. Ander
zijds geloof ik dat hier, ondanks het feit dat er bij de raadsleden enig
verschil van mening is over de vraag wie welke bevoegdheid heeft, inder-