1197 21 NOVEMBER 1972 sprake komt. De onroerend goed-belasting wordt helemaal niet meer genoemd. Bij het spreken over de financiële situatie moet ook de be lasting van de bewoners worden betrokken. Breda eist een zéér hoge bijdrage van zijn inwoners. Een verdere optrekking van de gemeentelijke tarieven en belastingen is naar de mening van de V.V. D. nauwelijks acceptabel meer. Bij het accepteren van deze begroting leggen wij wederom een 20% hogere bijdrage van de bewoners in ae financieringsmiddelen vast. De uitgaven van de gemeente stijgen met 25%. Beide normen kunnen als inflatie- bevorderend worden gekwalificeerd. Natuurlijk zijn deze cijfers niet absoluut; voortdurend vindt een verschuiving plaats tussen rijks- en gemeentelijke uitgaven. De rijksuitgavenstijging vindt thans plaats tegen de achtergrond van 5 a 6% produktiviteits- stijging. Persoonlijk vraag ik mij af of de gemeenten niet eveneens aan een norm gebonden zouden moeten worden. Na tuurlijk is op grond van tal van overwegingen een uitgaven stijging van ca. 100 miljoen naar 125 miljoen te verdedi gen. Toch heeft ook Breda, als radertje van een veel groter geheel, nl. de staatshuishouding, de plicht zich te bezinnen op de vraag in hoeverre hij een dergelijke uitgavenstijging kan verantwoorden. Vervolgens kom ik dan aan het probleem van onze binnenstad. Met opzet spreek ik over het probleem binnenstad. Breda, een stad met een rijk historisch verleden, dreigt onherkenbaar te worden. De mot zit erin; overal vallen gaten. Daarnaast worden wij geconfronteerd met een halfslachtige aanpak ten aanzien van de Grote Markt en met een toenemende verkeersindigestie. Breda is naar ons oordeel ziek en de diagnose laat geen ruimte voor een halfslachtige aanpak. De Grote Markt zal in de komende winter maanden doodbloeden en zal een lege, holle, tochtige ruimte worden, waar het slecht toeven is. De toevoer van blik, voorzien van blinkend chroom, laat zich niet reguleren door een optrekking van de parkeermeter-tarieven, Breda stikt in zijn langparkeerders, waar voor het openbaar vervoer steeds verder moet wijken. Uit een recent onderzoek, gehouden in de steden Den Haag, Amsterdam en Rotterdam is duidelijk naar voren gekomen dat er bij huisvrouwen die per auto hun inkopen doen een tendens bestaat zich op de buitenwijken te richten en wel omdat zij in de binnen stad hun auto's nergens meer kwijt kunnen. Wederom een aan tasting van de levendigheid van de binnenstad. Wie dat tegen wil gaan zal ervoor moeten zorgen dat er voldoende ruimte blijft voor kortparkeerders. Ik wil een ernstig beroep op het college doen de parkeerproblematiek niet eenzijdig te lijf te gaan door verhoging van de tarieven en een beleid te gaan voeren dat berust op een uitgebalanceerde verhouding tussen enerzijds lang- en kort-par keerders en anderzijds het openbaar vervoer. Op het onderwerp "Openbaar vervoer" kom ik later tijdens deze begrotingsbehandeling nog terug. Op dit moment wil ik volstaan met de mededeling dat ik namens de raadsafdeling voor verkeer en vervoer én namens de fractie een motie zal indienen met het doel voor de bejaarden een reductieregeling ten aanzien van het openbaar vervoer ingevoerd te krijgen. Juist deze categorie mensen is immers meer dan andere groeperingen op het openbaar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1197