1207
21 NOVEMBER 1972
college in de tussengelegen tijd zijn standpunt reeds bepaald, zodat
wij tijdens deze begrotingsbehandeling tot een uitspraak kunnen komen.
Mij rest nog de bespreking van meerdere onderwerpen; deze zullen ech
ter ter wille van de tijd over moeten blijven staan of zullen bij de hoofd-
stuksgewijze behandeling in kort bestek ter sprake worden gebracht. Dit
zal zeker gebeuren met de onderwerpen die betrekking hebben op de
hoofdstukken jeugd, sporr. en recreatie en die door mijn fractiegenoot
zullen worden behandeld.
Tot slot zoals te doen gebruikelijk een enkele zeer bescheiden opmerking
over de onderlinge verhoudingen in deze raad en de verhouding raad-col
lege. Niet alleen ter wille van de tijd ga ik mijzelf thans een uiterste
beperking opleggen, In het begin van mijn betoog heb ik een beschouwing
ten beste gegeven over de taakinhoud van het raadslidmaatschap. Ik meen dat
het, indien wij allen de gedachten die hieraan ten grondslag liggen voor
ogen houden, van het allergrootste belang is dat wij streven naar harmo
nisering in stede van polarisering. Hierbij dient te worden uitgegaan van
een vertrouwensbasis, hetgeen naar ons inzicht betekent dat wij als frac
ties, hoe onderling verschillend ook van uitgangspunt, naar eikaars argu
menten willen luisteren en voorts dat wij als raad, uitgaande van het aan
vaarde principe van het afspiegelingscollege, dit college ons vertrouwen
blijven schenken ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van de
te nemen besluiten. Daarbij kan een kritische begeleiding van de raad
alleen maar heilzaam werken.
Wij streven als Protestant-Christelijke fractie in deze raad steeds naar
een nauwe samenwerking met de K.V.P. -fractie en wel op basis van
ons gemeenschappelijk uitgangspunt, geïnspireerd door het Evangelie,
Het zal een ieder dan ook duidelijk zijn dat het voor ons een groot
genoegen is te vernemen dat de eenheid in deze fractie weer hersteld
is.
Wij spreken de hoop uit dat wij in het komende jaar allen in grote eens
gezindheid de aan de orde komende problemen zakelijk weten te bena
deren (zij her vanuit een verschillende levensvisie), in het belang van
de aan onze zorgen toevertrouwde goede stad Breda. God zegene daar
bij ons werk.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Het komt wat onwezenlijk voor als
men als fractie die nog maar enige dagen geleden een duidelijk wantrou
wen heeft uitgesproken aan het adres van het dagelijks bestuur bij de al
gemene beschouwingen in de raad het woord gaat voeren. Met een groep
mensen waarin men geen vertrouwen stelt kan men eigenlijk geen ge
sprek voeren. Het zou dan ook voor de hand gelegen hebben indien wij,
na donderavond ons wantrouwen te hebben uitgesproken, ons werk in de
raad zouden hebben gestaakt. De reden hiervoor zou niet geweest zijn
dat wij met werk overspoeld zijn en tegen het raadswerk fysiek niet
meer opgewassen zijn; om deze reden schijnen vele raadsleden in an
dere steden te vertrekken. Dat moment komt ook nog wel eens een
keer, maar is nu nog niet aangebroken. Wij zijn, als wij in de raad
blijven, verantwoordelijk voor de besluiten die in de raad worden ge
nomen en mede verantwoordelijk voor het verdere beleid. Wij zijn
doordat wij te kennen hebben gegeven geen vertrouwen meer in het
dagelijks bestuur, met name in de toezeggingen van dat dagelijks
bestuur, te hebben, in een uiterst moeilijke, zeer onduidelijke situ
atie verzeild geraakt. De enige reden voor ons om aan het werk in
de raad te blijven deelnemen is dat ons juist in de afgelopen weken