21 NOVEMBER 1972
1212
heden, macht en gezag ten spijt. Wij zijn ook van mening dat dat in
deze raad slechts zelden gebéurt en dat de feitelijke macht vaak niet
bij de raad maar elders ligt. Dat holt het gezag van de raad wezenlijk
uit. Om welke reden men ook aan het werk in de raad deelneemt, de
raad vormt de vertegenwoordig)ng van de bevolking bij het bestuur.
Als politiek orgaan moet de raad zijn macht waarmaken, want anders
worden de verhoudingen verdoezeld en dat gebeurt helaas maar al te
vaak.
Het is wel duidelijk dat ons gezichtspunt het tegenovergestelde is van
de visie die zojuist door de heer Kroon is uiteengezet. Hij heeft dat
heel helder gedaan. Ons vertrekpunt is echter verschillend. Dat zal
ieders werk extra moeilijk maken, maar misschien moeten wij daar
toch wel doorheen.
De heer JANSEN: Een wijs man heeft eens gezegd: men is nog
geen man van geest als men veel ideeën heeft, evenmin als men een
goed generaal is omdat men veel soldaten heeft. Aan deze uitspraak
moet ik vaak denken als ik de Bredase raad in functie zie, hetgeen
mij meteen brengt bij mijn eerste punt van vanavond:
Het bestuur
Het functioneren van de Bredase raad laat mijns inziens veel te wensen
over. Meestal, heb ik het gevoel dat men moet praten omdat men zich
zelf zo graag hoort of in de krant wil komen. Vaak lijkt het er ook op
dat men zich star vasthoudt aan een tevoren bepaald standpunt, laat
staan dat men de bereidheid roont om naar een ander goed te luisteren.
Neen, het enige dat wij in het afgelopen jaar weer veel hoorden waren
vragen over het geven van meer alternatieven, meer commissies, meer
deskundigheden etc. Het is daarom de hoogste tijd en dringend noodza
kelijk dat thans daadwerkelijk de bestuursstructuur doorzichtig en bruik
baar wordt gemaakt, dat bestuurlijke procedures vereenvoudigd worden
en dat de besluitvorming zo mogelijk op het niveau van het goed-geleide
bedrijfsleven wordt gebracht. Wij vinden het daarom onder meer doel
matig als lange termijn-beleidsplannen per sector worden gepubliceerd,
zodat afzonderlijke beslissingen in breder verband kunnen worden geno
men.
In mijn beschouwingen wil ik verder nog aandacht besteden aan drie
punten: werk, wonen en welzijn.
Werk
In een tijd die zo sterk evolueert, maar tevens een groot aantal onze
kerheden met zich meebrengt, dienen ook wij ons terdege op de toe
komst te bezinnen. Het college heeft in het verleden reeds gememoreerd
dat hier in de eerste plaats een taak voor de landelijke overheid ligt.
Naar onze mening echter heeft ook de gemeente een duidelijke taak.
In Breda kan men nu niet bepaald een positieve ontwikkeling constate
ren ten aanzien van de uitbreiding en handhaving van het aantal, ar
beidsplaatsen. De ENKA-affaire ligt ons nog vers in het geheugen, maar een
aantal andere Bredase bedrijven hebben eveneens met wezenlijke problemen
te kampen. Wordt het daarom niet de hoogste tijd dat wij de wensen die
bij de industrie leven nogmaals op hun merites gaan bekijken en zo mo
gelijk honoreren? Ook het scheppen van gunstige vestigingsvoorwaarden,
met name in de dienstverlenende sector, lijkt ons dringend gewenst.
Vervolgens kom ik op de kleine zelfstandige, In het verleden heb ik
reeds meerdere malen op het instellen van een commissie voor het
midden- en kleinbedrijf aangedrongen. Het college heeft dat tot nu