1235 21 NOVEMBER 1972 De andere zijde van de medaille is dat de heer Sandberg waarschijnlijk niet alleen informeert naar de. bouw van één- en tweekamer-woningen, maar dat hij naar mijn idee ook wil horen hoe het staat met initiatieven van de kant van het stadsbestuur ten aanzien van hulp aan en begeleiding van studenten en anderen ter zake van kamerverhuur. Ik kan in dit ver band zeggen dat wij als college, dus ook de wethouder onder wiens por tefeuille deze. zaak ressorteert, steeds tot mensen die met initiatieven kwamen hebben verteld dat zij hartelijk weiKom waren en dat zij in welk opzicht dan ook alle medewerking konden verkrijgen. Wij hebben daarbij één voorwaarde gesteld, nl. dat wij graag willen weten met wie wij praten. Wij hebben op deze mensen een beroep gedaan om zich b.v. in een stichting te formeren om op die manier een zekere rechtspersoon lijkheid te verkrijgen. Wij zouden dan tot contacten kunnen komen. Ik moet zeggen dat die contacten wat uitblijven en dat wij moeilijk tot verdere afspraken kunnen komen. Jk wil nu wat belangrijker zaken aan de orde stellen. Ik wil nl. even met de raad praten over de inspraak ten aanzien van de ruimtelijke ordening, Ik wil om re 'beginnen, het onderwerp misbruikend, wat te gengas geven in de richting van diegenen die met mij via de krant willen corresponderen of in hun algemene, beschouwingen in de raad enige "kretologieën" die ik bij de installatie van de St. A. R. heb ge slaakt in een andere context plaatsen dan waarin zij bedoeld zijn. Er moet mij een opmerking in algemene zin van het hart. Ik hoop dat ik de zaken met overtrek als ik zeg dat brieven die het college van de jeugd adviesraad heeft gekregen en reacties van de culturele raad en anderen de indruk wekken dat het college ervan verdacht wordt te bestaan uit een aantal conspirerende mannen, die. op een namiddag bij elkaar gaan zitten en tot de conclusie komen ontzettende moeite met de inspraak te hebben. Wij zouden ons eigenlijk doodschamen voor het feit dat wij hebben meegewerkt aan het instandroepen en instandhou den van allerlei adviescolleges en de wethouder van openbare werken zou de opdracht gekregen hebben bij gelegenheid van de installatie, van de St. A. R. die boodschap eens uit te, diagen. Mocht men die mening inderdaad zijn toegedaan dan kan ik wel zeggen dat die mening onjuist is. Het college heeft in het verleden te goeder trouw meegewerkt en zal in de toekomst blijven meewerken aan het functioneren van de ad viescolleges zoals ze zijn bedoeld. Men kan dan moeilijk veronderstel len dat het college op slinkse wijze mensen om een boodschap stuurt; die. zullen zich overigens niet zo gemakkelijk om een dergelijke boodschap laten sturen. Wat is er gebeurd7 Bij de installatie van de St. A.R. heb ik voor eigen rekening een aantal gedachten op tafel gelegd, die zo oud zijn als de weg naar Rome. Ik weet niet of het college een en ander dekt en o,: dit moment heb ik er zelfs geen behoefte aan. Ik wil er wel op wijzen dat de kop die boven het desbetreffende artikel in de krant stond, nl. "Van inspraak kwam in Breda weinig terecht", volkomen voor rekening van de betrokken journalist of van diegene die de koppen in de krant maakt komt. Ik heb vier dingen gezegd. In de eerste plaats heb ik gezegd dat ik persoonlijk tegenstander ben van inspraak die men belijdt zonder een vorm van informatie vooraf. In de tweede plaats heb ik verklaard geen behoefte te hebben aan inspraak dje komt van mensen die het contact met hun achterban hebben verloren. ïk ben van mening dat inspraak dan verwordt tot een stuk hobbyisme. Verder heb ik gezegd dat mijns inzien' inspraak dan pas zinvol is als zij doelgericht is. Ik meen dat het mijn goed recht is bij de installatie van een adviescollege voor her college van burgemeester en wethouders een aantal spelregels naar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1235