1238 21 NOVEMBER 1972 ingediende motie heeft plaatsgevonden, dat dat niet het geval is, maar laten wij voorlopig even aannemen dat alle hoeken en gaten van Breda worden volgebouwd en dat er dus 5750 woningen worden gebouwd, Een aftreksom leert dan dat wij in 1982 4500 woningen tekort zouden komen en in 1990 7250 woningen. Wij gaan dan alleen van Breda uit. Daarnaast zal in de regio met uitzondering van Breda, in 1982 een behoefte be staan aan 3700 woningen en in 1990 aan 12. 000 woningen, Dan ontstaat het probleem. Alles bij elkaar genomen kunnen wij ten aanzien van de woningbehoefte over de Haagse Beemden drie dingen zeggen: 1. Breda bouwt de woningen die hij nodig heeft, in 1982 en 1990 resp. 4500 en 7250, in de Haagse Beemden. Er is dan mijns inziens een afronding van het gebied van de Haagse Beemden te zien, een sterk getemporiseerde ontwikkeling, nog steeds op basis van een minima le raming waarmee in het ontwikkelingsrapport door het college van burgemeester en wethouders rekening wordt gehouden. Het is een mogelijkheid. 2. Men kan ook zeggen dat het bouwen van die 4500 en 7250 woningen maar aan de randgemeenten moet worden overgelaten, Dan krijgen wij zoals mevrouw Stockmann al zei de wildgroei van de randgemeen ten. Er ontstaan dan problemen, die misschien op dit moment niet aanspreken; ik meen echter dat er ook in de regio voor deze zaak be langstelling bestaat. Er zal dan sprake zijn van bestuurlijke versnip pering en van problemen ten aanzien van de centrale voorzieningen. Ik meen namens het college te mogen zeggen dat deze procedure het college niet wenselijk voorkomt. 3. Breda bouwt de woningen die hij nodig heeft in de Haagse Beemden, terwijl wij de Haagse Beemden in overleg met de randgemeenten ook beschouwen als het gebied, waarin de groeicapaciteit van de randgemeenten kan worden opgevangen. De randgemeenten zijn nl. in verband met de bestemmingsmogelijkheden niet in staat om de 12. 000 woningen die zij in 1990 nodig zullen hebben te bouwen. Wij komen dan weer bij het kardinale punt terecht, daarvoor is nl. het welbekende regionale structuurplan nodig, een structuurplan dat er, met alle respect voor de voorzitter, niet van vandaag op morgen is. Ik meen dan een voorkeur te mogen uitspreken voor de derde mogelijk heid. De heer Geene heeft in dit verband enige suggesties gedaan. In een bilateraal overleg met de randgemeenten en misschien met behulp van het bestuur van de regio zouden wij tot een dergelijke opzet in de Haagse Beemden kunnen komen. Toch moet ik hierbij nog twee kant tekeningen maken. Het is niet de bedoeling van het college van burge meester en wethouders om de Haagse Beemden "coute que coüte" te redden. Het is veeleer de bedoeling om de ontwikkeling van Breda en de regionale ontwikkeling, dus inclusief Breda, op een verantwoorde wijze op re vangen. Zoals bekend hebben wij van onze kant gezegd dat er aan twee voorwaarden zal moeten worden voldaan. Aan het pro vinciaal bestuur zullen wij de vraag stellen of het nog steeds achter het streekplan staat, of het het eens is met het opvangen van inwoners juisl in die stadsconcentraties en of het bereid is in het gewest en in de regio aan de Haagse Beemden die vorm en mogelijkheden te geven. De eerste vraag is overigens al gesteld aan de gedeputeerde Van Harten in een gesprek dat de voorzitter van deze raad en ik met hem mochten hebben, De heer Van Harten heeft gesteld dat het provinciaal bestuur onverkort achter het streekplan staat. Ik mag de raad dit hier medede len, De heer Van Harten heeft er ook bij gezegd: als ze het niet geloven

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1238