1239
21 NOVEMBER 1972
dan kunnen ze het zelf aan mij komen vragen. Het klinkt wat boud,
maar de moeilijkheid is dat ik geen brief van hem heb.
In de tweede plaat? is naar mijn mening ook het uitgangspunt van het
college dar wij verzekerd moeten zijn van die financiële bijdrage van
de rijksoverheid, die in de richting van de Haagse Beemden is bedoeld.
Dat brengt ten aanzien van de procedure her volgende met zich mee.
Wij moeten aan Den Haag een ontwikkelingsplan voorleggen, vertaald
in cijfers die bij de rijksoverheid haalbaar zijn; anderzijds moeten de
exploitatieuitkomsten, gezien in het licht van die ruimte, de mogelijk
heid bieden een verantwoord leef- en woonmilieu te creëren. Daarmee
zijn wij op het ogenblik bezig. Wij hebben een maand geleden een
projectgroep Haagse Beemden ingesteld, die het college adviseert over
de te volgen procedure. Die procedure omvat o. a. een aantal afdelings
vergaderingen en de bespreking van het ontwikkelingsrapport en van al
ternatieve rapporten van het P„ A. K. en het Archi-team. Op grond van
de gegevens die de projectgroep ons heeft verstrekt menen wij over twee
maanden met de financiële opzet gereed te kunnen zijn. Wij verwachten
dat over drie maanden de financiële opzet, onderwerp van bespreking
kan zijn in de raadsafdelingen en in dé raad en dat daarna het overleg
met het rijk over de financiële bijdrage zal kunnen beginnen.
Waarom is het rond de Haagse Beemden zo angstwekkend stil? Wij heb
ben met de raadsafdelingen een veelheid van vergaderingen gehad over
de Haagse Beemden, waarbij het college geconfronteerd werd met de
onmogelijkheid tot discussie De raadsafdelingen waren in hoge mate
bereid om informatie te ontvangen, maar diocussiemogelijkheden waren
nog niet voorhanden. Zodra wij een financieel-haalbare opzet hebben,
waarbij wij overigens worden geadviseert door dezelfde mensen die in
de toekomst het departement zullen adviseren, zullen wij de raad hier
van in kennis stellen. Het is uiteraard duidelijk dat de St, A. R. bij de
ze zaak betrokken zal worden.
Voorzitter, ik heb te lang bij de Haagse Beemden stilgestaan. Ik. meen
dat ik een globaal beeld heb gegeven van de bestaande situatie.
Tenslotte wil ik nog een paar opmerkingen maken over de binnenstad.
De opmerkingen die een paar raadsleden hierover hebben gemaakt heb-
ben bij mij de indruk gewekt dat men denkt aan twee zinsneden uit het
grijze verleden, nl. in de eerste plaats aan; "terwijl het college met.
de raad vergadert en de ambtenaren bestudeert vergaat de binnenstad".
In de tweede plaats zou er nog een opmerking van Cicero van stal te
halen zijn; "Hoelang nog zult ge ons geduld op de proef stellen?"
Her is duidelijk dat de raad bezorgd is; het college is eveneens bezorgd.
In 1969 hebben wij geconstateerd dat de binnenstad een geheel nieuwe
aanpak nodig had. In november 1969 is de discussie met de raad op
gang gekomen over het instellen van een groep die, met medewerking
van het bureau Van Heeswijk, de problematiek van de binnenstad te
lijf zou kunnen gaan. Nu zijn er drie mogelijkheden. In de eerste plaats
zou men kunnen beweren dat het college sinds 1970 de binnenstad doel
bewust heeft laten verpauperen. Ik meen te mogen zeggen dat daarvan
geen sprake mag zijn ën dat dat ook niet gebeurd is. De tweede moge
lijkheid is dar. het college niets doet. Ik meen dat dat ook niet het ge
val is. Ik geloof integendeel dat wij gezien de studie die nu op gang
is wel iets doen. Ik ben het met alle sprekers eens die zeggen dat de
situatie in de binnenstad pijn doet; er zijn inderdaad gaten in de bin
nenstad en er is op dit ogenblik ook sprake van missers. Merkwaardig
is dan wel dat er een artikel in het Algemeen Dagblad verschijnt, waar-