21 NOVEMBER 1972 1244 gesteld uit vertegenwoordigers van de afdeling welzijn en cultuur, G. G. G. D, openbare werken, dienst voor jeugd en sport en de dienst be plantingen. Die werkgroep staar onder mijn leiding. Een drietal mensen van deze commissie is op het ogenblik bezig met de eindredactie van de nota recreatie. Het is een erg complexe problematiek en ik meen dat het 'beste te kunnen demonstreren aan de hand van een tweetal om- -schrijvingen van recreatie: 1. Recreatie omvat alle gedragingen, die mensen in hun vrije tijd ver tonen en die niet samenhangen met werken en noodzakelijke taken van persoonlijke of niet-vervangbare sociale arbeid. 2. Vrije tijd it al die tijd die niet wordt gebruikt voor geregelde beroeps arbeid of andere dagelijkse werkzaamheden. Ik meen dat bovenstaande definities de criteria aangeven, aan de hand waarvan een inventarisatie van recreatieve gedragingen mogelijk is. Geconcretiseerd betekent dit dat recreatie multi-disciplinaire, facetten heeft, welke toegepast op de gemeentelijke huishouding o. a. betrekking hebben op een gedeelte van het takenpakket van de dienst openbare wer ken, de dienst voor jeugd en sport, de dienst beplantingen, de afdeling cultuur, de afdeling welzijn en de G. G. G. D. Het zal de raad duide lijk zijn dat recreatie aldus een centraal element in ons totaal welzijns- pakket is. In dit verband is het interessant te weten dat ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten momenteel bezig is met een studie betreffen de de inhoud van het. begrip recreatie en de organisatorische consequenties daarvan voor de gemeentelijke-, provinciale- en rijkshuishouding. Ook deze studie, hei zij gezegd, is bepaald nog niet afgerond. Als voorlopige conclusie kan gesteld worden dat methodieken als projectontwikkeling, c. q. management, een oplossing ten aanzien van de beleidsadvisering lijken te bieden. Ook dat wordt in de studie betrokken. Ik kan in dit verband aan kondigen dat de studie begin volgend jaar zal worden afgerond. Ik wil nog een paar korte opmerkingen maken. Mevrouw Stockmann heeft gevraagd naar de relatie sportaccommodatie-onderwijs. De heer Broeders heeft hierbij het gras voor mijn voeten weggemaaid en heeft erop gewe zen dat het college in deze al acties heeft ondernomen. Er vindt een kwantificering plaats van de behoeften aan accommodatie voor de recre atieve sport en voor het onderwijs. Op grond van die gegevens zal het college in het voorjaar een beslissing nemen. De 'heer Sandberg heeft van het college een oordeel gevraagd ten aan zien van het orkest- en toneelbestelIk mag in dit verband verwijzen naar de antwoorden op vragen no. 318 en 319 en ik wil hierbij nog aan tekenen dat er bepaald geen diplomatiek antwoord gegeven is. De heet Crul beeft, gesproken over de buitensport-accommodatie. Ik hoop dat hij van mij wil aannemen dat de behoefte aan binnensport- accommodarie op dit moment in Breda groter is. De heer Crul heeft vei der gesteld dat: de bui gerij ook buiten verenigingsverband gebruik moet kunnen maken van de gemeentelijke sportaccommodaties. Ik onderschrijf dat volledig, maar dat houdt natuurlijk niet noodzakelijker- wrjs in dat alles nu maar gratis ter beschikking moet worden gesteld. Hierover filosoferend zou men kunnen denken aan andere middelen, b. v. subsidiëring. De landelijke ontwikkeling wijst, in tegenstelling tot datgene wat de heer Crul. zegt, niet in de richting van het door de gemeenten grati ter beschikking stellen van sportaccommodatie. Ik. heb wat informatie ingewonnen en het is mij gebleken dat er geen en kele gemeente, in ons land is die dat doet, Een en ander staat uiteraard nog los van de financiële implicaties.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1244