121
17 FEBRUARI 1972
maar hij wist het niet.'
Op dit moment leidt het rapport dus een eigen leven. Nadat de
commissie heeft geprobeerd de steun te krijgen van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en de staatssecretaris is het rapport toegestuurd
aan de gemeenten, ook aan de gemeente Breda. Ik kan meedelen dat
op dit moment het rapport wordt vertaald in de Bredase situatie, dus ook
naar N. A.C. De accountantsrapporten van N.A.C. zijn opgevraagd.
Nu wordt het wat moeilijk, want de heer Dees zegt dat hij bin
nen twee maanden geïnformeerd wil worden over de stand van zaken.
Die informatie kan hij binnen twee maanden krijgen, ik wil die ook
de volgende maand al wel geven in de afdeling, maar als hij mij vraagt
om een beslissing van het college kan ik daarover natuurlijk moeilijk
in mijn eentje een toezegging doen. Ik zal echter proberen het zo vlug
mogelijk te doen, er wordt op dit moment al aan gewerkt door de dienst
en de afdelingen. Wanneer mij echter om een beslissing wordt gevraagd
zal ik daarover eerst in het college overleg moeten plegen. Informatie
krijgt de heer Dees in ieder geval.
De heer DEES: Ik heb met nadruk gevraagd naar de opvattingen
van burgemeester en wethouders over de conclusies in het rapport van
de landelijke studiecommissie. Er is een aantal uitgangspunten die la
ter consequenties kunnen hebben voor het beleid en ik neem aan dat
over die uitgangspunten toch wel op korte termijn een mening kan wor
den geformuleerd.
Wethouder MANS: Dat is een zaak die het college regardeert en
ik zou dan ook om een schorsing moeten vragen om daar eerst met het
college over te kunnen praten voordat ik een positieve uitspraak doe.
Anders zegt u over twee maanden als die informatie niet komt dat ik die
had toegezegd.
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering.
PAUZE
De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Ik dank de heer
Broeders voor het waarnemen van het voorzitterschap in het eerste deel
van de vergadering. Ik heb begrepen dat nog steeds aan de orde is punt
16 van de agenda en dat wij toe zijn aan de tweede termijn.
De heer VAN BANNING: Ik moet zeggen dat u iets hebt gemist,
mijnheer de voorzitter, en dat is bijzonder jammer.
De VOORZITTER: Voor wie, voor mij?
De heer VAN BANNING: Ja, voor u, want het gevoelen zoals dat
van de raad is overgekomen is zodanig dat het toch wel van belang is
dat u daarvan als voorzitter van de raad op de hoogte bent. U zult ech
ter nog wel de gelegenheid krijgen om de stukken te lezen, naar ik aan
neem.
Ik wil nu dan even ingaan op hetgeen zojuist door het college is
gesteld met betrekking tot dit onderwerp. Om te beginnen moet ik zeg
gen, in het bijzonder aan het adres van wethouder Mans, die ook is in
gegaan op het rapport dat is uitgebracht, dat deze zaak hier helemaal
niet aan de orde is. Meestal wordt daar strikt de hand aan gehouden.