23 NOVEMBER 1972
1250
steeds duidelijke standpunten naar voren gebracht. Vaak was daarvan
de bedoeling, evenals dat bij de fractie van D'66 het geval was, aan
te tonen dat de werkelijke beslissing over belangrijke zaken niet in
deze raad worden genomen, doch helaas door economische en andere
machten, of zodanig wordt beïnvloed dat zij wordt uitgehold. Een aan
tal groeperingen in deze raad heeft dit gevoelen elk op een eigen wij
ze in de debatten meermaals naar voren gebracht. Wij achten dit een
democratisch recht van elk lid van de raad. Strafrechtelijk wordt hij
bij het onverbloemd op tafel leggen van zijn standpunt beschermd door het
feit dat hij onschendbaar is tijdens de raadsvergadering, terwijl hij zich
volgens de democratische spelregels, die door ieder van ons worden on
derschreven, verplicht naar alle naar voren gebrachte standpunten te
luisteren en deze in zijn besluitvorming te betrekken; dit alles geldt
zowel voor het college als voor alle raadsleden. Natuurlijk is het het
goed recht van elk raadslid, en dus ook van het college, het volslagen
oneens te zijn met ingenomen standpunten, deze onhoudbaar en onaan
vaardbaar te achten of als insinuaties te beschouwen. Hoewel het mis
schien voor velen onaangenaam is, blijft men ingevolge het democratisch
recht verplicht als gekozen stadsbestuur te blijven functioneren. Zoals u
zult begrijpen, kunnen wij de consequentie die u uit de standpuntbepaling
van de fractie van D'66 hebt getrokken maar moeilijk plaatsen; wij begrij
pen er ook niet de praktische betekenis van. Mocht u ermee bedoeld heb
ben dat u als dagelijks bestuur deze fractie buitenspel wenst te plaatsen,
dan achten wij dat niet juist, in de eerste plaats, zoals ik reeds naar vo
ren heb gebracht, op democratische gronden - de 39 leden van de raad
vervullen immers hun plicht tegenover hun kiezers - en niemand van
de raadsleden, zeker niet het dagelijks bestuur, heeft naar onze me
ning het recht een of meer raadsleden in de mogelijkheden tot het ver
vullen van hun plicht te beperken. Bovendien geldt voor het dagelijks
bestuur nog de plicht, en wel ingevolge artikel 129 van de Gemeente
wet, verantwoording af te leggen aan de raad. Ons inziens houdt dit
artikel in dat het college, zeker tijdens de raadsvergaderingen, in dis
cussie moét treden met de raad. Of de discussie al dan niet als redelijk
wordt ervaren, is ter beoordeling van elk raadslid zelve.
Ons oordeel over deze kwestie samenvattend, merk ik het vol
gende op. Het is het goed recht van de fractie van D'66 èn van het
college hun standpunten over de zaken die ter beslissing aan de raad
worden voorgelegd op de door hun gekozen wijze naar voren te brengen.
Onze fractie heeft dat met dezelfde bedoeling als de fractie van D'66 meer
maals in deze raad gedaan met betrekking tot de macht en de machtsver
houdingen, zonder dat het college daar ooit enige consequentie uit heeft
getrokken. Op grond van de democratische spelregels en artikel 129 van
de Gemeentewet kunnen geformuleerde standpunten op geen enkele wij
ze tot gevolg hebben dat een of meer leden van deze raad buitenspel
worden gezet. Bovendien lijkt het ons onmogelijk dat het college wei
gert de discussie, met welk raadslid ook, aan te gaan.
Naar aanleiding van het antwoord van het college op de algemene
beschouwingen en een aantal opmerkingen die enkele andere raadsleden
tijdens de algemene beschouwingen hebben gemaakt, wil ik nog het
volgende opmerken.
U heeft een eerder gedane uitspraak over uw lidmaatschap van
de K. V. P. bevestigd. Ik kan mij niet herinneren dat wij daarom gevraagd
hebben, maar het leek mij op het eerste gezicht iets minder overtuigend dan
vroeger en misschien verandert uw standpunt voordat u volgende week woens
dag uw stem moet uitbrengen nog wel.