17 FEBRUARI 1972
122
Wij spreken hier over een benzineverkooppunt op het N.A.C. -terrein
en wij hebben vastgesteld - daar is het college ook in meegegaan - dat
juist de moeilijke situatie bij N.A.C. maatstafgevend is geweest voor
het college om te handelen zoals het heeft gedaan. Dat is nu juist de
kern van de zaak en daar hebben wij ernstig bezwaar tegen. Het ligt
onzes inziens niet op de weg van het college alleen en uitsluitend de
financiële positie van N.A.C. te laten gelden, want tegen de achter
grond van de besprekingen die gaande zijn vind ik dat die beslissing
zeker niet had moeten worden genomen. Ik stel vast dat de wethouder
het volkomen met mij eens is wanneer ik zeg dat het college niet is
uitgegaan van het algemeen belang, maar dat het zich in het bijzonder
heeft gericht op de financiële positie van N.A.C. Wanneer de wethouder
zegt dat formeel juist is gehandeld in overeenstemming met de overeen
komst van 1939, dan stel ik daartegenover dat wij nu niet meer in 1939
leven. Het is echter een feit dat er in 1939 een contract is gesloten en
dat nu in 1972 de uitvoering van dat contract aan de orde komt. Wanneer
het college erkent dat de raad zich intens bezighoudt met de gang van
zaken bij N.A.C.dan had het ook op 17 juni 1971 of daarvoor de raad
moeten inlichten over wat het van plan was te gaan doen. Dat is echter
niet gebeurd. Pas veel later is dit door bijzondere omstandigheden aan
het licht gekomen, waarna verschillende mensen, zoals de handelaren
die gedupeerd worden en mensen die in de omgeving wonen, daartegen
in opstand kwamen. Wanneer de wethouder dan zegt dat het college
daardoor in feite is verrast sta ik perplex en dan vraag ik mij af hoe
het in vredesnaam mogelijk is dat men daardoor verrast is. Ik heb im
mers duidelijk gesteld dat juist van de kant van het college, evenals
in de democratiseringscommissie, zo dikwijls wordt gezegd dat wij
naar openheid moeten, dat het noodzakelijk is de mensen bij de gang
van zaken te betrekken en dat men de betrokkenheid van de raad zo
op prijs stelt. Akkoord, maar dan vind ik dat de handelwijze van het
college in dit geval onjuist is geweest. Hier is geen beleid gevoerd
dat afgestemd is op het algemeen belang, integendeel, de hele zaak
is enkel en alleen gericht geweest op het belang van N.A.C. en als
dan het "rode boekje" aan de orde komt kan dat een zinvolle zaak
zijn, maar dat moeten wij dan straks maar bespreken, want dat is nu
niet aan de orde.
Dan heeft de wethouder het gehad over de bouwvergunning en
de hinderwetvergunning. Het is best mogelijk dat er naar de letter van de
wet geen speld tussen te krijgen is, maar ik vind het toch wel bijzonder
naar dat het college op 5 oktober een bouwvergunning afgeeft en dat
het pas op 29 oktober gaat praten met mensen die bezwaren hebben.
Het wil er bij mij niet in dat het college toen al die bouwvergunning
moest afgeven, ik geloof zelfs dat hetzelfde min of meer van toepas
sing is op de hinderwetvergunning. Er staat wel dat de vergunning zo
spoedig mogelijk moet worden afgegeven, maar ik meen te weten dat
in een van de artikelen ook staat dat een uitstel van enkele maanden
heel wel mogelijk is.
Inderdaad is er, zoals de wethouder zegt, een eerder verzoek voor
het oprichten van een benzinestation afgewezen, maar in het stuk lees
ik duidelijk dat het college van mening is dat het hier niet regulerend
kan optreden volgens deze notariële overeenkomst. Ik heb echter gesteld
- en dat wordt kennelijk beaamd - dat het college juist wel de moge
lijkheid en de bevoegdheid heeft regulerend op te treden, want dat heeft
men vroeger ook al gedaan. Toen heeft het college namelijk geen toe
stemming verleend voor de vestiging van een benzineverkooppunt.