1281 23 NOVEMBER 1972 Moeilijker wordt het, als men normen wil stellen voor het aanzien van een wijk; voor velen is dat erg persoonlijk. Persoonlijk vind ik Hoge Vucht tot nu toe de best geslaagde wijk van Breda, zonder dat ik hier mee overigens wil beweren dat het niet beter zou kunnen. Als men objectief wil oordelen, moet men de situatie eens bekijken in een stad als Amsterdam, een stad overigens die in mijn jeugd al het Mekka der volkshuisvesting werd genoemd. Alleen al wat de grootte der woningen betreft zijn wij in Breda sterk bevoorrecht. Laten wij niet vergeten dat ook de bebouwingsdichtheid hier veel gunstiger ligt. Wie dit betwijfelt, moet het de mensen uit Rotterdam en omgeving, die nu in Hoge Vucht wonen, maar eens vragen,' Zo lang er woningnood is, zal er hoogbouw zijn; deze opmerking is de vorige week al gemaakt. Ik zou hieraan willen toevoegen dat het ook daarnd nog zal moeten, wellicht in een veel kleiner percentage, zoals 20% a 30%. Er zijn mensen die de voorkeur geven aan een flat. Door de hoogtewerking hebben flats ook een stedebouwkundige functie. Alléén laagbouw is wat aanzien betreft ook niet alles. Het vorig jaar heb ik een stad aan de westkust van Amerika bezocht van bijna 400.000 in woners, die voor zeker 95% uit laagbouw bestond. Ik moet u zeggen dat ik het niet fraai heb gevonden. Tenslotte een reactie op de opmerking als zou de wijk onleefbaar zijn. Wij moeten ons allereerst afvragen hoe de mensen die er wonen dit ervaren, Is het zich niet welbevinden te wijten aan de verhouding laagbouw: hoogbouw, aan een onjuiste groenverdeling, aan in het plan gehandhaafde waterlopen, waarvan anderen het verdwijnen juist zou den betreuren, aan gebrek aan speelgelegenheden voor de jeugd, in openlucht of in speelzalen, aan gebrek aan ontmoetingsplaatsen voor de oudere jeugd of voor volwassenen, aan onvoldoende differentiatie in de sociale lagen? Dit is een onvolledige en willekeurige greep. Ten dele en voor een aantal mensen gelden deze punten zeker, maar er is méér. Is het niet mogelijk dat men zich niet kan aanpassen aan een veranderd maatschappij-patroon, dat zich onder andere manifesteert in het ver dwijnen van buurtwinkels, die supermarkten worden met vaak onper soonlijke zelfbediening, en waar geen plaats en tijd is voor een praatje over de toonbank? Het veranderend maatschappij-patroon uit zich ook in het wonen temidden van burgers, van wie zowel de man als de vrouw een baan buitenshuis heeft, waardoor anderen zich overdag nog meer verlaten voelen en er contactgebrek ontstaan. Er is een grotere massi ficatie naarmate het land voller wordt. Men is meer aangewezen op de industriële massaproductie met de daarbij op het gemiddelde afge stemde reclame, die beurtelings aanprijst en opdringt. Tussen dit alles speelt dan nog dat men haakt naar meer persoonlijke vrijheid, naar meer individualisme, zonder geleerd te hebben dit in de eigen persoon lijkheid te verwerken. Men heeft minder voor anderen over, waardoor organisatie van burenhulp of gezinszorg niet of nauwelijks van de grond komen. Dit zijn allemaal vragen die opgeworpen worden, als men zoekt naar de oorzaken en de mogelijke oplossing van het zo moeilijk te definiëren gevoel van onbehagen. Natuurlijk behoeven mijn opmer kingen ook de nodige relativering, maar toch meen ik hiermee de stof voor een diepergaande discussie te hebben aangedragen. Dat ik deze opmerkingen gemaakt heb, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat het mij te ver gaat alleen de schuld bij de gemeente te zoeken. De wijk een ongunstig stempel opdrukken, ontmoet bij mij verzet, omdat niets en niemand daarmee gediend zijn. Ik wil thans nog een blik werpen in de woonomgeving van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1281