11 20 JANUARI 1972 werkwijze. Ik meen dat dit toch een gebruikelijke methode is. Ik kan u vanzelfsprekend niet verhinderen toch vragen te stellen, maar ik geloof dat het dan wel juist is als het college zich over de ge stelde vragen nader beraadt. Overigens meen ik op dit moment te mogen opmerken dat de toezegging van het college om over deze zaak een preadvies uit te brengen vanzelfsprekend gestand wordt ge daan. Ik meen dat het de bedoeling is dat tijdens de volgende ver gadering te doen. De heer VAN CAULIL: Ik ben het met u eens dat het voor kennis geving aannemen het college in de gelegenheid stelt een preadvies uit te brengen. De zaak ligt nu echter iets anders. Wij komen nu nl. tot de ontdekking dat maanden geleden al een beslissing ge nomen is; dat maakt het voor ons moeilijker te aanvaarden. Ge woonlijk is er sprake van een preadvies, dat voorafgaat aan de beslis sing. De beslissing is nu echter al genomen en het is daarom begrij pelijk dat op informatie wordt aangedrongen. De VOORZITTER: Het is de vraag wie bevoegd was om die beslis sing te nemen. Ik wil de heer van Banning echter niet verhinderen zijn vragen te stellen, onder voorbehoud van de zojuist door mij ge noemde restrictie. De heer VAN BANNING: Ik wil dan toch wel graag deze zaak nu aan de orde stellen, vooral omdat ik gezien heb dat een aantal be woners van de Irenestraat aanwezig is. Voor deze mensen zou het toch wel bijzonder teleurstellend zijn als zij zouden moeten wachten tot het einde van de vergadering. Bovendien zou ik dan bij de rond vraag misschien een tamelijk uitvoerig betoog moeten houden, ter wijl de rondvraag toch eigenlijk bedoeld is voor het stellen van een aantal vragen. Zoals de heer van Caulil al zei is het nu weer in de raad naar voren brengen van deze zaak het gevolg van het feit dat het college bij beschikking van 14 januari 1972 een beslissing heeft genomen, waarover onze raad niet is geïnformeerd. Daarbij komt nog dat de raad bij herhaling belangstelling heeft getoond voor de zaak waarom het hier gaat. Ik kom hierop straks nog terug, Het heeft dan ook wel enigszins onze bevreemding gewekt dat net college ver zoekt het stuk voor kennisgeving aan te nemen. Ik wil graag verklaren waarom een en ander ons bevreemdt. Het is niet vreemd dat het col lege ons deze vraag eerst thans stelt, terwijl de brief reeds in October ontvangen is. Het is ook niet vreemd, als men weet dat het college op 14 januari 1972 schriftelijk een besluit kenbaar gemaakt heeft aan al diegenen die bezwaren hebben ingebracht tegen het oprichten, in werking brengen en houden van een benzineopslag- en afleverings installatie op het perceel in de Irenestraat nabij nr. 10, dat door de raad niets meer te besluiten valt. Wel is het hoogst bevreemdend dat de raad onkundig wordt gehouden van het besluit van het college van 14 januari j. 1.de raad neeft toch, zoals ik al eerder gesteld heb, het onderhavige probleem in een eerder stadium nadrukkelijk aan de orde gesteld. Een aantal raadsleden is bovendien nog verstóken ge bleven van een antwoord van het college op de opmerkingen terzake gesteld in de vergadering van maandag 20 september 1971, ondanks het feit dat het college conform het reglement van orde, art. 14. 3, gehouden is zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, te antwoorden en ondanks de vraag van de raadsleden zo spoedig moge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 11