1306 23 NOVEMBER 1972 De vraagstelling van de heer Van Merkom is weliswaar binnen de orde, maar de beantwoording daarvan is erg moeilijk» Het betreft vragen die naar mi jn smaak aan de orde hadden moeten komen in de openbare afdelingsvergadering die vooraf ging aan deze begroting. Ik. zal bet toch probei en. Hoe groot het bedrag voor de voorbereiding van werken die niet zijn uitgevoerd exact is, weet ik met en daarop moet ik het antwoord dan ook schuldig blijven» Op zijn vraag wie aan. de dienst openbare werken opdracht geeft tot het voorbereiden van werken, kan ik zeggen dat dat het college is. Voorts kan ik mededelen dat de kosten van de stedebouwkundige afde ling voor de helft aan het grondbedrijf en voor de andere helft aan de algemene dienst worden doorberekend. De vergelijking met andere steden is nu niet te geven, maar wij zullen proberen dit punt eens in de afdeling aan de orde te stellen» Over de beantwoording van de vraag naar de relatie tussen de welstandscommissie en de stedebouwkundige afdeling is, naar ik meen, een misverstand ontstaan. Het antwoord op die vraag geeft aileeri de financiële relatie aari; ik vind het derhalve juist dat er geen verdere relatie is tussen de welstandscommissie en de stedebouwkundige afde ling. Het onderwerp dar de heer Van Merkom heeft aangesneden, is aan de orde geweest in de afdeling bij de bespreking van bet jaarver slag van de welstandscommissie, namelijk dat over de inhoud van de stadsuitleg, stadsplanning etc. steeds meer contact tot stand komt tus sen de stedebouwkundige afdeling en de welstandscommissie. Ik weet dit uit eigen ervaring. Wethouder DE RAAFF; De heer Van Overveldt heeft een stuk ge citeerd dat ik op het ogenblik niet bij de hand heb» Daarom is het moeilijk op de cijfers die daarin worden verstrekt te reageren. Overi gens betreft het hier een zeer moeilijke problematiek. Als de heer Van Overveldt zegt dat het bijna een jaar heeft geduurd voordat hij antwoord op zijn vragen heeft gekregen, moet ik hem zeggen dat hier van niet de oorzaak is geweest dat wij te lui zijn om te werken; inder daad was het probleem hoe wij aan exacte cijfers moesten komen en het samenstellen daarvan heeft nogal wat tijd gevergd. De heer Van Overveldt heeft twee opmerkingen gemaakt waar ik nogal moeite mee heb. Zo heeft hij gezegd dat vergoeding alleen moet worden gegeven wanneer het in het belang van de dienst is en dat geen vergoeding moet worden verstrekt op basis van verrichte dien sten. Moet ik nu uit zijn woorden afleiden dat zulks gebeurt? Wij proberen niet alleen de vergoedingsregelingen redelijk re houden, doch controleren ook of iemand terecht een vergoeding krijgt» De directeuren moeten elk jaar opnieuw bekijken of de mensen die een vergoeding kregen daarop nog steeds recht hebben en, zo ja, of dat dezelfde vergoeding of een andere moet zijn» Het antwoord op de vraag wie uitmaakt welke men sen voor vergoeding in aanmerking komen, luidt dan ook: de directeu ren en de hoofden van dienst» Zij bepalen wie voor een vergoeding in aanmerking komt en zij baseren zich daarbij uiteraard op de noodzake lijkheid voor de dienst» Het feit dat zij daarover elk jaar verantwoor ding moeten afleggen, is naar mijn smaak voldoende om te voorkomen dat een eenmaal gegeven vergoeding te eeuwigen dage wordt gehand haafd. Ik kan de heer Van Overveldt verder zeggen dat wij thans inder daad studeren op de relefoonvergoeding, maar de uitslag daarvan kan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1306