1307
23 NOVEMBER 1972
ik nu nog niet zeggen. Het feit dat het tegenwoordig als vrij normaal
wordt geacht dat men over een telefoonaansluiting beschikt, zou er
toe kunnen leiden dat de telefoonkostenvergoeding wordt verlaagd.
Hij heeft verder berekend dat het totale bedrag aan vergoedin-
gen in vergelijking met dit jaar een stijging te zien geeft van 10, 3
Ik zou daarop willen antwoorden dat, wanneer een vergoeding in de
loop van een jaar stijgt van 16 naar 18 cent, daarmee een stijging
van meer dan 10, 3wordt bereikt, terwijl de stijging toch slechts
2 cent is. Als men met centen werkt, is men nu eenmaal snel aan
een verhoging van 10toe.
De heer VAN OVERVELDT: Ik wil u even interrumperen dat ik
bij de dienst openbare werken een stijging van 30% heb geconstateerd,
namelijk van 2, 000, -- naar 2.600,
Wethouder DE RAAFF: Het zal ongetwijfeld een goede calcula
tie zijn, maar ik kan daar op dit moment geen antwoord op geven.
Wel ben ik bereid de cijfers die de heer Van Overveldt heeft gegeven
nog eens te laten nagaan om te bezien of er misschien vergissingen
zijn gemaakt. Als men cijfers van het ene jaar met die van het an
dere jaar gaat vergelijken en men dan tot opmerkelijke verschillen
komt, moet men er wel rekening mee houden dat een van de twee
getallen onjuist zou kunnen zijn. Dat is bijvoorbeeld gebleken met
overwerkvergoedingen op de secretarie; toen men ging bekijken hoe
een stijging was te verklaren, kwam men tot de ontdekking dat men
voor 1972 van een verkeerd bedrag was uitgegaan.
De heer VAN OVERVELDT: Dat heeft u in uw antwoord ook ge
steld en daar heb ik in mijn berekeningen al rekening mee gehouden.
Wethouder DE RAAFF: De cijfermatige vragen van de heer Van
Overveldt kan ik op het ogenblik niet beantwoorden. Wel kan ik hem
toezeggen dat wij een en ander nog zullen onderzoeken.
De VOORZITTER: Is men bereid van de replieken af te zien?
De heer Van Overveldt heeft al twee maal geïnterrumpeerd, maar
ik merk dat hij daar nog iets aan wil toevoegen.
De heer VAN OVERVELDT: Zoals u weet, hebt u niet zo lang
meer last van mij.
De VOORZITTER: Ik zou zeggen: gaat u nog even rustig uw
gang.'
De heer VAN OVERVELDT: Dank u wel.
Nogmaals wil ik zeggen dat het er ons niet om gaat ambtenaren
hun rechtmatige vergoeding te onthouden. Ik neem ook aan dat het
college en de desbetreffende commissie de kwestie van de vergoedin
gen terdege hebben bekeken. Uit gesprekken in de wandelgangen -
daar hoort men nog wel eens wat - hebben wij echter sterk de indruk
gekregen dat er ook wel eens vergoedingen worden verstrekt die niets
met het gemeentelijk belang hebben te maken. Dat zou ik graag eens
onder de aandacht van de wethouder willen brengen; misschien kan
hij dit nog eens bekijken.
De heer VAN DUUL: Ik zit eigenlijk nog steeds te wachten op