24 NOVEMBER 1972
1340
op de hoogte. Reeds in 1965 zijn de discussies over deze zaak gestart,
dat is dus bijna acht jaar geleden. Ik moet constateren dat wij ten aan
zien van de functie van de ontwikkelingsdeskundige in plaats van een
vooruitgang slechts een achteruitgang kunnen zien. Wethouder De Raaff
heeft toegezegd dat hij uiterlijk in de april-vergadering met een pread
vies zal komen. Ik neem zonder meer aan dat ons dan een preadvies
zal worden voorgelegd, maar ik kan bijna niet meer aannemen dat wij
met dat preadvies verder zullen komen. Ik heb nl„ niet veel vertrouwen
in de commissie die nu aan het werk is. Men moet dit vooral niet ver
keerd opvatten; het betekent niet dat ik geen vertrouwen heb in de per
sonen die in deze commissie zitting hebben. De samenstelling van de
ze commissie berust echter op een dermate smalle basis, terwijl de
functie van ontwikkelingsdeskundige toch op een brede basis gefundeerd
moet zijn, dat ik mét mevrouw Paulussen bijzonder benauwd ben voor
het aanbrengen van nieuwe structuren, zonder dat de verschillende per
sonen en instellingen die bij deze materie betrokken zijn zijn gehoord.
Zoals bekend is dit punt zolang de raad in zijn huidige samenstelling
werkzaam is tijdens de begrotingsbehandelingen uitvoerig besproken.
In 1971 is de zaak zowel in het begin als aan het eind van het jaar
uitgebreid aan de orde geweest» Ik heb er de notulen maar weer eens
op nagekeken en blijkens deze notulen (blz. 1393) heeft wethouder
De Raaff de navolgende uitspraak gedaan; "Op dit moment zijn wij
nog niet van mening dat wij moeten overgaan tot het aantrekken van
een aparte ontwikkelingsdeskundige". Tijdens dezelfde raadsvergade
ring heeft de wethouder in antwoord op een reactie mijnerzijds als
volgt gereageerd: "De heer America heeft mij verkeerd begrepen wan
neer hij zegt van mij gehoord te hebben dat er geen behoefte is aan
een ontwikkelingsdeskundige. Ik heb geprobeerd een schema van mijn
plannen te etaleren. Ik wil eerst een inventarisatie van de huidige toe
stand maken, daarna praten met de mensen die hiermee bezig zijn en
dan bekijken of wij tot de aanstelling van een ontwikkelingsdeskundige
moeten overgaan» Wij zitten in Breda ook nog met het probleem van
het opbouwwerk. Ik geloof dat wij deze twee zaken misschien zouden
kunnen combineren. In ieder geval moet een en ander in 1972 worden
opgelost". Ik heb mij er destijds bijzonder verheugd over getoond dat
de wethouder bereid was om te gaan inventariseren. Wij zaten daarmee
volledig op dezelfde lijn. Via die inventarisatie zou nl. contact worden
gezocht met allerlei instellingen die met de zaak te maken hebben.
Zij zouden erbij betrokken worden, zij zouden voor deze zaak ook ver
antwoordelijk worden en zij zouden een en ander niet gaan beleven als
iets dat van bovenaf wordt opgelegd. Zij zouden niet het gevoel krijgen
dat zij weer met een nieuwe directeur gaan werken die boven alle an
dere directeuren staat. Zij zouden gaan ontdekken dat er iets wordt ge
daan, waarom zij zelf vragen, waarom zij zelfs schreeuwen.
Er is een enorme behoefte aan coördinatie en niemand is in staat om
deze functie er zo maar even bij te doen. Ik heb het twijfelachtig ge
noegen om behalve van de raad ook deel uit te maken van enkele com
missies. Ik heb o. a. zitting in de commissie preventie, waarin de
L. O. M.-bureaus, de M.O.B.'s, consultatiebureaus, N.V.S.H. en di
verse andere instellingen samenwerken» Wij komen daar gewoon niet
verder, omdat het werk moet gebeuren door mensen die zich met veel
moeite eenmaal per maand twee uur vrijmaken om verder te praten
over het gehele vraagstuk van de preventie. Wij kunnen niet naar het
K. I.M. W. toe, omdat het K.I.M. W. zegt dat het zijn taak niet meer
is. Wij kunnen niet naar de gemeente toe, omdat de gemeente zegt dat