1341 24 NOVEMBER 1972 de zaak in onderzoek is. In feite wordt daardoor het eigenlijke werk totaal gefrustreerd. Ik ben bang dat wij, als de commissie die zo eng is samen gesteld met het college tot overeenstemming komt over een nieuwe struc tuur, tijdens de april-vergadering alleen over structuur zullen praten en dat wij weer tegenover elkaar zullen staan met betrekking tot de vraag waar en hoe een dergelijk bureau en functionaris zouden moeten gaan functioneren. Ik wil dan ook, gelukkig gesteund door velen in deze raad, een andere procedure voorstellen. Ik heb een poging gedaan om een en ander in een motie neer te leggen. Ik wil deze motie graag voorlezen en daarna nog even toelichten, opdat men de strekking goed begrijpt. De motie luidt als volgt: "De gemeenteraad van Breda, in vergadering bijeen op 24 november 1971, is van mening dat niet langer alleen maar gezocht kan/moet worden naar nieuwe STRUCTUREN voor samenwerking op het terrein van de hulpverlening (zowel maatschappelijke als geestelijke zorg). De samenwerking moet daadwerkelijk bevorderd worden. De ontwikkeling van nieuwe vormen van hulpverlening moet systema tisch worden aangepakt en begeleid. Daarvoor is nodig dat minimaal één functionaris op zo kort mogelijke termijn beschikbaar komt voor dit werk in Breda en de regio (veel werk is regionaal opgezet). Een dergelijke functionaris kan voorlopig formeel in dienst treden van het K. I. M. W.daar zijn subsidiemogelijkheden. Er kan een begeleidingsteam worden samengesteld van o. a. provinciale functionarissen op dit terrein (b. v. provinciaal opbouworgaan, provin ciale stichting geestelijke volksgezondheid, provinciale stichting voor maatschappelijk werk enz.). Na één of twee jaar kan een evaluatieonderzoek plaatsvinden, zo moge lijk in samenwerking met de Katholieke Hogeschool Tilburg. Na een dergelijke evaluatie kunnen vastere structuren tot ontwikkeling worden gebracht. Wij vragen het college van B. en W. bovenstaande suggesties te onder zoeken en zo mogelijk op korte termijn uit te voeren door uiterlijk in de april-vergadering met een preadvies in de raad te komen". De motie is behalve door mij nog door zes andere raadsleden ondertekend. In de motie wordt tot uitdrukking gebracht dat wij niet langer alleen moeten zoeken naar structuren, maar dat wij een man of vrouw moeten aanstellen, die deskundig is en die de kans krijgt, begeleid door een aantal provinciale functionarissen en eventueel een aantal inwoners van Breda, om gaandeweg te ontdekken welke vorm de functie die wij mijns inziens allemaal noodzakelijk vinden moet krijgen. Wij zullen die vorm zich langzaamaan, ai bezig zijnde met het werk, moeten laten ontwikkelen. Op die manier is het mogelijk de inventarisatie, die de wethouder vorig jaar heeft beloofd, waar te maken. Die inven tarisatie heeft tot op dit moment nog niet plaatsgevonden; dat is ook niet mogelijk geweest, omdat dat zoveel tijd en inzet vraagt dat men voor dit werk een bijzonder deskundige man of vrouw beschikbaar moet hebben, die hieraan één of twee jaar kan werken. De structuur kan dan gaandeweg groeien. Wat de samenwerking met de Katholieke Hogeschool Tilburg inzake het evaluatieonderzoek betreft denk ik in de richting van Prof. Stalpers. Ik heb heel bewust gekozen voor Breda en de regio, omdat zeer vele van de werkzaamheden, o. a. ten aanzien van de geestelijk gehandicap-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1341