1346
24 NOVEMBER 1972
Dat was mijn verhaal voorzover het de migrantenraad betreft. Overigens
wil ik niet beweren dat ik nooit inconsequent ben, maar ik meen dat
ik ten aanzien van deze zaak niet inconsequent ben geweest.
Wat de voorlichting over de Algemene Bijstandswet betreft stuurt de
wethouder mij werkelijk opnieuw het bos in. Ik weet ook niet wat ik
ermee aan moet. De wethouder heeft gewezen op de spreekuren die
de Sociale Dienst op dinsdagavonden houdt. Ik kan er dan op mijn
beurt op wijzen dat de wethouder tijdens de vorige begrotingsbehande
ling heeft toegezegd dat er spreekuren in de wijken zouden worden ge
houden, Dit laatste is niet gerealiseerd en ik vraag mij af waarom dat
niet is gebeurd. Het spreekuur op dinsdagavonden op een centraal punt
voldoet niet aan de verwachtingen; welnu, daaruit kan de wethouder
misschien concluderen dat spreekuren die "s avonds worden gehouden
niet in een behoefte voorzien. Dat hebben wij dan als experiment ge
probeerd; met spreekuren in de wijken hebben wij nog niet geëxperimen
teerd. De wethouder heeft vervolgens gezegd dat iedereen bij de Sociale
Dienst terecht kan. Ook dat weet ik, maar ik vraag mij af of die men
sen zich tot de Sociale Dienst wenden, die er terecht moeten komen.
Is er geen drempelvrees? Enfin, ik kan het gehele verhaal wel weer
opnieuw gaan vertellen; ik heb de wethouder gevraagd of hij in ieder
geval met mij van mening is dat wij toch maar eens een keer zouden
moeten pogen aan de hand van wetenschappelijk verantwoorde peilingen
een onderzoek naar de behoefte in te stellen. Wij komen misschien een
beetje verder als de wethouder het belang daarvan inziet. Ten aanzien
van de sociale raadslieden is precies hetzelfde het geval. De wethouder
ziet geen argumenten om zijn mening te veranderen en wil wachten op
één instituut voor maatschappelijke dienstverlening. Hij heeft tijdens de
algemene beschouwingen gezegd dat dat wel eens tien jaar zou kunnen
duren en hij heeft in dit verband het voorbeeld van Amstelveen aange
haald. In die tien jaar blijven wij dan maar zitten en doen wij niets
aan de kwestie van de sociale raadslieden.
Via het vraag- en antwoordboek heb ik de vraag gesteld of de wethouder
met andere instellingen op het gebied van sociale dienstverlening con
tact heeft gehad. De wethouder heeft die vraag ontkennend beantwoord.
Toch blijft hij hardnekkig bij de mening dat er aan sociale raadslieden
geen behoefte is. Wij kunnen hier lang en breed over blijven praten,
maar mogen wij misschien eens een rapport tegemoetzien, waarin ge
gevens van andere gemeentes zijn verwerkt, in de context van die ge
meentes etc. Ik heb dus niet meer gevraagd dan ook op dit terrein echt
serieus een rapport te doen samenstellen, teneinde daarna over deze
zaak te kunnen praten.
Ik laat het graag aan de heer America over om verder in te gaan op
de kwestie van de ontwikkelingsfunctionaris. Mijn mening is bekend;
ik meen dat het wel noodzakelijk is om deze persoon, nu er formeel
een mogelijkheid daartoe aanwezig is, van meet af aan bij de zaak
te betrekken.
De heer AMERICA: Mevrouw Paulussen heeft tijdens de eerste
ronde gezegd dat zij moeilijk Nederlandse woorden kon vinden om
iets tot uitdrukking te brengen. Ik zit daar ook mee; ik ben bang dat
als ik een bepaald woord gebruik dat juist weer in het dagblad De
Stem terecht komt. Toch wil ik het zeggen: ik heb behoefte om te
janken.' Ik ben nl, zó triest gestemd over het antwoord van wethouder
De Raaff. Hij probeert mij als het ware te vangen met de woorden:
de heer America moet toch ook weten dat het begrip ontwikkelings-