1363 24 NOVEMBER 1972 de wettelijke belemmering. Er zal nog heel wat tijd overheen gaan als gewacht moet worden totdat de vakorganisaties zich op dit punt gewonnen hebben gegeven. Bij de beraadslagingen in het georganiseerd overleg heb ik niet de indruk gekregen dat de vakorganisaties tot enige concessie bereid zullen zijn als er niet voortdurend druk op deze orga nisaties wordt uitgeoefend. Het is opvallend dat, terwijl de vakbeweging zich zo graag opwerpt als pleitbezorgster voor democratisering van de samenleving, de ambtenarenorganisaties zo'n negatieve houding aan nemen als het erom gaat de ongeorganiseerden dezelfde rechten te ge ven als de georganiseerden al hebben. De zaak waarom het gaat lijkt mij zeker niet gebaat bij een conflict met de vakorganisaties; wij heb ben er daarom ook van afgezien de raad een motie ter zake voor te leggen. Een afwachtende houding zal echter de oplossing van het vraagstuk georganiseerden-ongeorganiseerden evenmin een stap nader bij brengen. Ik wil het college daarom verzoeken om, teneinde de opinievorming binnen het georganiseerd overleg te stimuleren, een concept-raadsvoorstel voor te bereiden en aan het G, O. aan te bieden. Dit voorstel zou in de eerste plaats als strekking moeten hebben dat artikel 4, lid 2 van het reglement medezeggenschap wordt gewijzigd in die zin dat het lidmaatschap van een vakorganisatie als vereiste voor het actief kiesrecht komt te vervallen, In de tweede plaats zou het voorstel ertoe moeten strekken dat artikel 7, lid 2 wordt geschrapt, zodat verkiezing bij enkele kandidaatstelling onmogelijk wordt. De heer VAN BANNING: De beantwoording van de vraag 238 in zake de International Union of Local Authorities was zo weinig positief dat ik het college graag in overweging wil geven het lidmaatschap maar te beëindigen. Dat zal ons in ieder geval een kleine besparing opleve ren. Bovendien zijn de binnen-Europese contacten via de Raad voor Europese gemeenten toch voldoende gewaarborgd. De heer VAN OS: Ik wil mij graag aansluiten bij de waarderende woorden die de heer Severens aan het adres van de sociografische dienst heeft verricht. Ik geloof dat deze dienst zich meer en meer tot een be langrijk meetinstrument ontwikkelt. Wij hebben alleen de indruk dat het beleid in Breda nog onvoldoende is ingesteld op het gebruik van dat meetinstrument. Ik zou het op prijs stellen als de vele gegevens die bij deze dienst ter beschikking komen ook eens in een wat plezie riger vorm zouden worden gegoten. Dergelijke boeken, die veel cij fers bevatten, zijn natuurlijk tamelijk saai. Ik kan mij voorstellen dat er erg veel mensen buiten de raad zijn die belangstelling hebben voor de conclusies die op grond van de rapporten zijn gemaakt en ik wil er dan ook voor pleiten dat de sociografische dienst in samenwer king met het bureau voorlichting deze cijfers wat beter naar de Breda se burgerij overbrengt. De VOORZITTER: Ik wil graag de vergadering voortzetten, om dat anders de tijdnood nog groter wordt. Gelukkig is de heer Severens al aanwezig en kan ik hem antwoorden op zijn vragen ten aanzien van de sociografische dienst. In de eerste plaats wil ik zeggen dat ik zijn waardering voor de sociografische dienst graag onderschrijf. Ik ben erg blij dat hij een en ander op die manier aanvoelt en in de practijk het nut van het werk van de sociografische dienst ziet. In de tweede plaats geloof ik mét de heer Severens dat de functie die de sociogra fische dienst vervult uitgebouwd zou kunnen worden, met name in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1363